Standaerd van Vlaenderen (20/08/1844) (Bibliotheek Biekorf Brugge)

Afstammelingen van kolonisten in Brazilië (via gemeentebestuur Ilhota)

Brazilië. Santa Catharina (uit: Bos, P.R. – Niermeyer, J.F. Schoolatlas der gehele aarde. Wolters/Groningen, 1936, k.43: Zuid-Amerika. Natuurkundig en staatkundig.

Een Brugse kolonie in Brazilië

‘Adieu, Vlaenderen en Braband. Wy gaen nae ’t luy Lekkerland…[1]’.  

In het OCMW-archief van Brugge zijn er in de inventaris van de Commissie van Burgerlijke Godshuizen (CBG), een voorloper van het huidige OCMW, verschillende vermeldingen over gronden in Brazilië, naast enkele kaarten van plantages. Hoe meer informatie hierover opdook, hoe fascinerender maar ook hoe complexer dit verhaal werd. Tegenstrijdigheden, verhalen over corruptie en intriges volgden elkaar op. Deze poging om te achterhalen wat er nu juist gebeurd is met deze ver van Brugge verwijderde eigendommen speelt zich af in de context van de zogenaamde ‘Question des Flandres’ en botsende visies op kolonisatieprojecten. In dit artikel werd naast andere bronnen vooral gebruik gemaakt van wat zich bevindt in het OCMW-archief van Brugge.    

 De ‘Question des Flandres’: los de armoede in Vlaanderen op door de armen weg te sturen

Vanaf 1839 heerste er zware armoede in de provincies West- en Oost-Vlaanderen. Deze zwarte jaren werden veroorzaakt door enkele economische crisissen die samenvielen. Zowel de vlasnijverheid, die ervoor zorgde dat de landbouwers net dat ietsje meer konden verdienen om te kunnen overleven, als de landbouw (aardappelziektes en misoogsten van graan) verkeerden in zware moeilijkheden. Dit leidde tot hongersnood, hongeropstanden en het uitbreken van tyfus en cholera bij de verzwakte bevolking. Na een relatief welvarende periode in de Belgische gewesten was de bevolking sterk toegenomen waardoor de beschikbare landbouwgrond in Vlaanderen versnipperd was in kleinere percelen, zodat men niet meer kon leven van de opbrengsten hiervan. De Burelen van Weldadigheid, een andere voorloper van het OCMW, draaiden dan ook overuren. Het weinige beschikbare budget werd herverdeeld onder de alsmaar groeiende groep armen waardoor de steun steeds kleiner werd per persoon. Deze Burelen vroegen dan ook steeds meer middelen om de ellende iets te kunnen verzachten[2].  Onder impuls van vooral minister Charles Rogiers werd geprobeerd om hierop een antwoord te bieden. De ‘Question des Flandres’ werd steeds acuter en er werd steeds meer gevreesd voor een algemene oproer in België, in navolging van de Februarirevolutie in Frankrijk in 1848. Aan de provincies werd een vragenlijst voorgelegd m.b.t. te nemen maatregelen. Eén van deze maatregelen was de afvoer van de overtollige bevolking vanuit België naar overzeese gebieden[3].

Twee tegengestelde visies op kolonisatie: onafhankelijke kolonies versus ‘colonies à mère patrie’

België en Vlaanderen hadden reeds eeuwenlang ervaring met het inplanten van groepen bewoners in overzeese gebieden. Deze ‘kolonisaties’ waren nooit van lange duur of succesvol op termijn. De term kolonisatie wordt hier gebruikt in de zin van ‘volks(in)planting’ en niet in zijn staatskundige betekenis van het aanhechten van een gebied onder voogdij van de staat. Zo waren er ‘Belgische’ kolonies op de Azoren, op de Canarische eilanden, in New York, in Indië en in Nieuw-Zeeland. Na 1830 wil het Belgische koningshuis verder gaan op dit pad met als doel het Belgische grondgebied te vergroten en de industrie van nieuwe afzetmarkten te voorzien[4]. De Belgische volksvertegenwoordigers waren dit plan niet  genegen door de vroegere ervaringen dat deze projecten meer geld kostten dan dat er inkomsten terugvloeiden naar de staatskas. Om de volksvertegenwoordigers te overtuigen van het belang van gebiedsuitbreiding wijzigde koning Leopold I zijn discours naar het vestigen van Belgen in buitenlandse gebieden als ‘afvoer van de overtollige bevolking’ en om een revolutionaire sfeer te vermijden[5]. Pas vanaf 1908 (tot 1960) werd Belgisch Kongo, na de overname van het private eigendom van Leopold II sinds 1885, de eerste en enige Belgische kolonie in de staatskundige betekenis.

In 1848 zetelt Ch. Van Lede in de West-Vlaamse provincieraad, als ‘politiek instabiel’ raadslid met ‘een originele persoonlijkheid’[6]. Hij zetelt in de tweede provinciale commissie die een antwoord moet geven op de vragenlijst van de regering over de ‘Question des Flandres’. Op 17 augustus 1848 houdt hij een pleidooi voor het oprichten van kolonies die onafhankelijk zijn van het moederland maar er wel goede economische relaties mee behouden. Kolonies die volledig afhankelijk zijn van het vaderland zorgen volgens Van Lede voor teveel onkosten voor de staatskas, leiden tot onderdrukking, geweld en opstand en werken de bevordering van de slavernij in de hand. De uitbreiding van de vrije markt waarin het vaderland de belangrijkste partner is van een onafhankelijke kolonie is voor Van Lede belangrijker dan de uitbreiding van het grondgebied van de staat (‘colonies à mère patrie’)[7]. Op hetzelfde ogenblik wordt ook een kolonie gesticht in Santo Tomas in Guatemala. Beide kolonies willen een startkapitaal verzamelen door het uitgeven van aandelen. De eerste kolonie verkocht deze aan particulieren en de tweede bood deze aandelen ook aan de Burelen van Weldadigheid aan. Elk BvW mocht dan in ruil voor deze aankoop jaarlijks twee ‘behoeftigen’ die door hen werden onderhouden naar een kolonie sturen. De regering verplicht later de kolonie van Guatemala om alle wezen terug te sturen naar België, bijna de helft van de kolonisten in deze kolonie[8].

De Bruggeling Charles Van Lede sticht een kolonie in Ilhota (Brazilië)

Charles Maximilien Louis Van Lede wordt geboren in Brugge op 30 Floréal van het jaar 9 van de Franse Republiek (20 mei 1801).  Hij studeert in Parijs aan de Ecole Technique Supérieur en dient als huurling in de Spaanse oorlog tegen de toenmalige absolutistische vorst. In 1830 keert hij terug naar België waar hij wordt benoemd tot genieofficier in het jonge Belgisch leger[9].

Ch. Van Lede werkt tussen 1841 en 1845 voor de Brugse ‘Compagnie Belge-Brésilienne de Colonisation’, waarvan hij voorzitter is en één van de initiatiefnemers. Deze vereniging werd voorlopig opgericht onder de vleugels van de ‘Société Commerciale de Bruges’[10], waarvan zijn broer Louis één van de stichtende leden was. Voor de ‘Compagnie’ leidt Van Lede een onderzoekscommissie naar Brazilië en hij onderhandelt met de Braziliaanse keizerlijke regering om gronden ter beschikking te krijgen om een kolonie op te richten. Hij wil dit project volgens eigen zeggen opzetten om een antwoord te bieden op de toenmalige ellendige situatie in Vlaanderen en om de armen te helpen. Hiernaast wil hij de industrie, de handel en de scheepvaart een nieuwe impuls geven. Hij kiest voor de provincie Santa Catharina in het zuiden van Brazilië omdat de gronden er vruchtbaar zijn, het klimaat geschikt is en er te weinig mensen wonen om dit woeste gebied te ontginnen, waardoor de Braziliaanse regering dit gebied voorbestemd voor kolonisatieprojecten[11]. Eén en ander wijst er wel op dat Van Lede eerder geïnteresseerd is in het ontginnen van de bodemrijkdommen, vermomd als kolonisatieproject. Zo schrijft Ch. Van Lede in een brief van 1 december 1852 aan zijn broer Louis over de kolonisten waarvan hij zegt dat ‘een aantal van hen behoren tot de laagste soort en gekend zijn bij justitie’. Omdat het Braziliaanse parlement de voorlopige overeenkomst nog moet goedkeuren en er intussen een regimewissel plaatsvindt, kopen Van Lede en zijn broer in eigen naam grond aan in Santa Catharina met als doel hierop een kolonie op te richten. De ‘Compagnie Belge-Brésilienne’ had deze wijze van handelen voorgesteld als een ‘plan B’, als de definitieve  toekenning van de gronden te lang zou duren of zelfs een negatief antwoord zou krijgen.

Tijdens deze periode groeit een zwaar conflict met de Belgische zaakgelastigde in Rio de Janeiro, C. de Jaeger. Dit conflict werd jaren later nog uitgevochten in het Belgisch Staatsblad, het Journal de Bruxelles en l’Emancipation. De Jaeger beschuldigde Van Lede van het enkel nastreven van zijn eigen belang in plaats van dit van de ‘Société Commerciale’ en van de Belgische kolonisten. Van Lede beschuldigde de Jaeger van het moedwillig verkeerd interpreteren en vertalen van de voorlopige overeenkomst met de Braziliaanse overheid. De Jaeger maakte zijn weinig lovende interpretaties over Van Lede over aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Brussel. Op de achtergrond speelt hierbij terug het conflict mee tussen de verschillende visies op kolonies. Hierdoor wordt Van Lede vijandig ontvangen bij zijn terugkeer in België en de ‘Société Commerciale’ trekt zich in 1843  terug uit dit kolonisatieproject. Toch zet Van Lede door en in 1844 worden de statuten van de ‘Compagnie Belge-Brésilienne de Colonisation’ definitief goedgekeurd. De zetel bevindt zich nu in Antwerpen én hij verkrijgt de hoge bescherming van Leopold I[12].

De eerste 114 kolonisten vertrekken naar de kolonie in Ilhota op 24 augustus 1844 uit Oostende met de Jean Van Eyck en komen op 17 november 1844 aan in Nossa Senhora do Desterro (het latere Florianopolis) in de provincie Santa Catharina[13]. Door de afzwakking van het voorlopig akkoord met de keizerlijke regering kunnen de oorspronkelijke contracten met de kolonisten niet meer worden nageleefd, waardoor een aantal onder hen hun geluk elders gaan zoeken in de streek. Van Lede keert kort na de aankomst van de kolonisten ontgoocheld terug naar België en voor hem is dit kolonisatieproject mislukt. Hij stelt zijn neef J.P. Fontaine aan als beheerder van de kolonie. Op 27 november beginnen de kolonisten met het regenwoud te kappen en met de bouw van een onderkomen. Door de hitte, de tropische ziekten, de muggen en de vermoeidheid starten de eerste ruzies en nog meer kolonisten verlaten de kolonie en vertrekken naar Rio. Hier worden ze ondervraagd door de Belgische viceconsul die een vertrouwelijke brief hierover stuurt naar het ministerie van Buitenlandse Zaken in Brussel. Begin 1845 zijn er reeds 16 huizen gebouwd in de kolonie en is er al 20 hectare regenwoud omgehakt. Deze aankap gebeurt met de hulp van Brazilianen en buren van de kolonie die meer verdienen dan het contractueel vastgelegd loon dat de kolonisten ontvangen, waardoor de kolonisten opstandig worden. In 1846 wordt de Belgische diplomaat Vander Straeten-Ponthoz door de Belgische consul Sheridan op de hoogte gebracht van  ruzies en ordeverstoringen in de kolonie, waarbij vier kolonisten in de gevangenis belanden. In datzelfde jaar richt consul Sheridan een handelsfirma op met de Antwerpse ondernemer Telghuys. Deze firma ontduikt massaal  invoerrechten. De Braziliaanse politie neemt na een gevecht de bemanning in hechtenis, wat leidt tot diplomatiek protest. Ook Sheridan, wiens diplomatieke immuniteit nog niet erkend is door de Braziliaanse staat, komt in de gevangenis terecht en keert hierna terug naar België. Hij wordt als consul opgevolgd door Henri Schutel.   

In een verslag over de situatie in de kolonie in 1846 schrijft D. Van Loo, die met een vijftiental Oost-Vlaamse kolonisten vertrekt vanuit Gent om de Braziliaanse kolonie te versterken, dat de hier verblijvende landverhuizers zich in een erbarmelijke staat bevinden, honger lijden en uit noodzaak op andere plantages werken of wegtrekken. Dit is in schril contrast met de propaganda die in België gemaakt wordt voor kolonies waar er rijkdom te rapen valt en een nieuw en beter leven kan worden begonnen. In 1847 is er terug sprake van oproer in de kolonie. Opnieuw verlaten een aantal kolonisten de kolonie en wie blijft gaat in staking tegen het beleid van J.P. Fontaine dat onder ‘bedreiging met de pistole’ wordt gehandhaafd. Fontaine laat via de president van de provincie Santa-Catharina enkele kolonisten, die hij omschrijft als ‘ruziemakers, leeglopers, van slecht gedrag en vol intriges’, opsluiten in de gevangenis. Fontaine slaagt er niet in om de rust te laten terugkeren en keert definitief terug naar België in 1847, nadat hij de overblijvende 63 kolonisten gedwongen heeft om een document te tekenen dat er aan alle contractvoorwaarden werd voldaan. Hij neemt alle papieren en eigendomsbewijzen van de grond en zelfs de klokken van de kerk met zich mee en laat het beheer van Ilhota over aan Gustave Lebon. In België aangekomen ontkent Fontaine dat het kolonisatieproject is mislukt, maar brieven van de kolonisten aan de minister van Buitenlandse Zaken vertellen een ander verhaal. Fontaine ontsnapt aan een administratief onderzoek doordat hij het door de kolonisten ondertekende document kan tonen. De Belgische zaakgelastigde Vander Straeten-Ponchoz gaat op onderzoek uit naar de kolonie en wijt net als Fontaine het mislukken van dit project aan de intriges van de kolonisten[14].     

Op 31 januari 1874 vraagt de Belgische Legatie in Rio de Janeiro meer uitleg aan Consul Martinière in Desterro over een nieuw incident in de kolonie. Martinière wijst op de triestige toestand van de kolonisten in Ilhota en op de grondspeculatie in de kolonie. Op hetzelfde ogenblik is er publieke verontwaardiging over de situatie van 300 Engelse kolonisten in de kolonie Assuguy (Parana) in Brazilië waar de eerste 7 weken 50 personen gestorven zijn door een gebrek aan dokters en hospitalen. De gronden hier zijn ongeschikt voor landbouw en er is een gebrek aan wegen en vervoer. Dit leidt tot algemeen protest tegen de Europese kolonisatie in Brazilië. Hierop zendt de minister van Buitenlandse Zaken te Brussel graaf Charles d’Ursel van Rio de Janeiro naar Santa-Catharina om persoonlijk de Belgische kolonie te inspecteren. d’Ursel brengt eind 1874 verslag uit aan de minister over de toestand waarin hij de kolonisten en hun afstammelingen aantrof, wat in schril contrast stond met andere vestigingen in de vallei van de Itajai (Blumenau, Gaspar, …) die wel voorspoedig waren. Hij ontmoet 22 families van de Belgische kolonie ‘die zich bijna allen bevinden in een armoedige staat’. d’Ursel ziet het rampzalige beheer van Fontaine als de belangrijkste oorzaak van de mislukking omdat hij de kolonisten zonder documenten en eigendomsbewijs van hun grond heeft achtergelaten. Hij heeft ook kritiek op H. Schutel die als beheerder-gevolmachtigde in 23 jaar de kolonie niet éénmaal bezocht. Deze had ook gronden van Van Lede verkocht aan P. Crouzey en hiervan nooit rekenschap aan Van Lede gegeven, ‘noch betreffende de gecontracteerde kolonisten, noch als volmachthouder’. d’Ursel stelt voor onmiddellijk de volmacht aan Schutel ongeldig te verklaren, gerechtelijk op te treden tegen de nieuwe eigenaars en het contract van 30 april 1844 met de kolonisten na te komen. De kolonisten moeten de eigendomstitels van de gronden krijgen om het bezit van de grond te regelen. Een andere oplossing die hij voorstelt is de kolonie te liquideren en de 22 overblijvende families over te brengen naar kolonies van de regering in de streek die wel voldoende vooruitgang geboekt hebben. Hij besluit zijn verslag met te wijzen op ‘de ellendige staat waarin deze in de steek gelaten landgenoten zich bevinden, ver van België’. Het contract van Van Lede met de kolonisten werd niet teruggevonden en het ministerie van Buitenlandse Zaken beveelt de Legatie in Rio aan niet op te treden tegen de kolonisten of tegen de nieuwe eigenaars, omdat men niet wil ‘de vuile wasch in ’t openbaar doen’. De minister stelt voor om de tweede aanbeveling van d’Ursel uit te voeren, namelijk de overbrenging van de kolonisten naar staatskolonies. C. Ficker, die de microfilms van het ministerie van Buitenlandse zaken bestudeerde, heeft geen informatie gevonden of er daadwerkelijk iets in die zin is gebeurd. In 1885 laat het ministerie weten aan de kolonie dat M. de Grelle opdracht heeft gekregen om een bezoek te brengen aan de Belgische kolonie om de kolonisten naar een andere kolonie over te brengen. Dit is het laatste officiële document over de kolonie in het archief van het ministerie van Buitenlandse zaken en Handel[15].

De CBG als eigenaar van een kolonie in Brazilië

Ch. Van Lede verblijft in Brugge in de St.-Amandstraat 22 bij zijn broer Louis Van Lede, waar hij ongehuwd en zonder erfgenamen overlijdt op 19 juli 1875.[16] Bij zijn overlijden schenkt hij het grootste deel van zijn bezittingen aan de Commissie van Burgerlijke Godshuizen (CBG) van Brugge. Deze erfenis bestaat uit zijn Braziliaanse eigendommen, acht huizen in St.-Joost-ten-Node en Brussel en een aantal aandelen en renten. In ruil hiervoor moet de CBG zijn overblijvende familieleden een levenslange toelage betalen. Ch. Van Lede had blijkbaar ook mondeling de wens geuit dat de opbrengst van zijn erfenis zou gebruikt worden voor de vergroting en verbetering van de ziekenhuizen in Brugge en specifiek deze voor ‘ongeneeslijke vrouwen’ en kinderen met huidziektes. Zijn bibliotheek schenkt hij grotendeels aan het Brugse stadsbestuur en zijn kunstwerken schenkt hij aan de Brugse stadsacademie. Deze laatste bevinden zich momenteel in het Groeningemuseum in Brugge. Bij zijn bezittingen bevindt zich ook zijn briefwisseling met betrekking tot de kolonie in Brazilië[17]. In de enkele publicaties die over deze kolonie verschenen zijn (o.a. gebaseerd op Braziliaanse archieven en de archieven van het Belgisch ministerie van Buitenlandse Zaken), is deze interessante bron nog nooit geraadpleegd. Vermoedelijk heeft dit te maken met de onnauwkeurige vertalingen van de term Commission des Hospices Civils (CBG), waardoor enkele auteurs verwijzen naar het ‘stedelijk hospitaal van Brugge’ en het St.-Janshospitaal als erfgenaam van Ch. Van Lede in plaats van naar de CBG.

De Braziliaanse eigendommen van Van Lede beslaan een totale oppervlakte van bijna 7.500 hectare,  gesitueerd in Ilhota, Belxior en Oranso. Omdat deze ver verwijderd zijn van Brugge wil men ze zo snel mogelijk verkopen. In eerste instantie moet de CBG zicht krijgen op de gronden die reeds verkocht of verhuurd zijn. Ch. Van Lede had immers aan een aantal opeenvolgende Belgische consuls volmacht gegeven over deze gronden. Op 2 maart 1880 schrijft Henri Schutel, de laatste  consul die gevolmachtigd was door Van Lede voor het beheer van deze eigendommen, een brief aan Van Lede. In deze brief meldt hij dat hij in mei of juni een bezoek wil brengen aan Europa en op dat ogenblik Van Lede wil ontmoeten omdat hij hem veel heeft te vertellen over deze gronden. De CBG antwoordt dat Van Lede reeds in 1875 gestorven is, hij hen heeft aangeduid als zijn wettelijke erfgenaam en zij dringend Schutel willen spreken. Schutel reageert niet op deze brief of op de andere brieven die naar hem worden gezonden. De CBG wil haar recht op deze eigendommen laten erkennen via de Braziliaanse  consul in Brussel, M.A. Moreira. Deze antwoordt in samenspraak met P.A. Baethgen, de Belgische consul in Desterro,  dat dit geen probleem zou mogen zijn volgens de Braziliaanse wetgeving. Via het ministerie van Buitenlandse Zaken in Brussel en de Belgische Legatie in Brazilië wordt geprobeerd om meer duidelijkheid te krijgen over de situatie van deze gronden. In 1882 hoort de CBG van Baethgen dat Schutel gezegd heeft dat de verkoop van een stuk grond nog niet afgerond is door geldgebrek. Hierop nodigt de CBG Van Daele uit Wingene uit, wiens broer Ivo al sinds 1846 in Santa-Catharina woont. De CBG wil Ivo aanstellen als haar gevolmachtigde om deze gronden te beheren. Intussen komt sporadisch nieuws binnen via briefwisseling en artikels in kranten over protesten van kolonisten die dreigen van hun grond verdreven te worden. In 1888 laat Charles-Louis Van Daele weten dat hij bereid is om in plaats van zijn overleden vader de belangen van de CBG ter plaatse te verdedigen. In datzelfde jaar meldt C. Scharff, Belgisch consul in Desterro, aan de minister van Buitenlandse Zaken dat het moeilijk zal worden om deze gronden te verkopen omdat ze reeds allemaal bezet zijn door Braziliaanse, Belgische en Duitse kolonisten. Hij heeft een laag overnamebod gekregen voor sommige gronden maar eerst moeten de ‘indringers’ hiervan verdreven worden of er moeten huurcontracten met hen worden afgesloten. Scharff vraagt de toestemming aan het ministerie van Buitenlandse Zaken in Brussel om over te gaan tot deze uitdrijving en hij wil een exacte omschrijving en opmeting van deze gronden, wat tot grote kosten zal leiden voor de CBG. In november 1888 wordt beslist om opdracht te geven aan Van Daele om deze gronden op te meten en indien mogelijk te verkopen. Als vergoeding hiervoor mag hij één vierde van de verkoopprijs behouden. De rest van het geld moet via de ‘Brasilianische Bank für Deutschland’ uit Hamburg met een filiaal in Santa-Catharina, aan CBG worden gestort of in handen gegeven worden van de Belgische consul. Op 4 mei 1889 stuurt het ministerie van Buitenlandse Zaken in Brussel een verslag door van de Belgische consul in Rio over de moeilijkheden die Van Daele ondervindt om zijn opdracht uit te voeren[18].

Tijdens de opmetingen wordt hij aangevallen door meer dan 80 gewapende inwoners van de kolonie en buurtbewoners. Zijn apparaten worden vernield en ze dringen binnen in zijn woning waarbij alle documenten en kaarten van de opmetingen worden vernield. Achtervolgd door de woedende menigte kan Van Daele ontsnappen door in de Itajarivier te springen. Zijn huis wordt net niet in brand gestoken[19]. Van Daele vraagt toestemming aan het ministerie en de CBG om zijn mandaat te laten erkennen door de Braziliaanse overheid en de 500 armen die geen eigendomstitel hebben van de grond waar ze op wonen en die ze bewerken ‘manu militari’ te laten verdrijven. Het ministerie van Buitenlandse Zaken in Brussel vindt het niet zijn taak om deze bewoners gewapenderhand te laten verwijderen. Dergelijke operatie vinden ze wel volkomen gerechtvaardigd vanuit het standpunt van de eigenaar, maar dat dit toch altijd ‘een verfoeilijk karakter’ heeft omdat het om armen en ‘ongelukkigen’ gaat. Van Daele moet hiervoor maar toelating vragen aan de Braziliaanse overheid en aan de Commissie. Ch.-L. Van Daele schrijft in 1889 nog een brief naar de CBG met de vraag wat hij moet doen omdat hij moeilijkheden en tegenwerking blijft ondervinden. Hij kent enkele kolonisten die gronden willen aankopen, maar momenteel zijn deze te bang om dit te doen[20].

Intussen neemt in de kolonie de weerstand tegen de opmetingen steeds meer toe en op 10 juni 1889 meldt de ‘Kolonie-Zeitung’ van Joinville dat een Braziliaanse legerafdeling van Desterro naar Ilhota wordt gestuurd. Er worden echter geen verdere details vermeld over deze militaire tussenkomst[21].

In 1900 wordt Edouard Hermans door de CBG naar Brazilië gezonden om uit te zoeken wat er nu precies aan de hand is in Santa-Catharina. Op 9 februari 1901 bezorgt Hermans zijn onderzoeksrapport. Hieruit blijkt dat de Belgische consul in Desterro, H. Schutel, een deel van de gronden van Van Lede heeft verkocht (met name Belxior) via een notariële akte. De opbrengst van deze verkoop werd echter nooit bezorgd aan Van Lede en Schutel heeft dit gebruikt om zijn privéschulden te betalen. Hermans beschrijft hoe Schutel van zijn macht gebruik maakte om Ivo Van Daele, de eerste gevolmachtigde van de CBG, onder de knoet te houden en dat CBG er alles aan moet doen om de eigendomstitels terug te krijgen van Van Daele. Intussen wordt de CBG ervan verwittigd dat E. Hermans nog tal van onbetaalde schulden heeft in Brazilië. De afspraak was nochtans dat hij zelf zijn onkosten zou betalen en in ruil voor de verkoop van de eigendommen de helft van de opbrengst zou ontvangen. Hermans laat echter niets meer van zich horen. In 1904 meldt Ch.-L. Vandaele, die intussen als verpleger werkt in het ziekenhuis van Blumenau, dat hij een mogelijke koper heeft gevonden. De Commissie geeft hem de voorwaarden voor een verkoop door en op 12 maart 1906 tekent Carl Richbieter uit Blumenau de aankoopakte van het eigendom in Ilhota.

Dit stuk grond van 4.012ha 18a 44ca wordt voor 25.000 fr. verkocht en Ch.-L. Van Daele ontvangt hiervan één vierde. De rest van de gronden in Brazilië wordt als verloren beschouwd[22].

De vroegere kolonie in Ilhota evolueert intussen voorspoedig en de bevolking neemt toe. Op één van de kaarten[23] die E. Hermans heeft vervaardigd tijdens zijn bezoek vermeldt hij dat er koffie, rijst en suiker wordt verbouwd en dat de bewoners zich ook bezig houden met veeteelt. Er blijven wel conflicten bestaan tussen de Belgische bewoners langs de rivier en de Braziliaanse bewoners in de bergen. Regelmatig zijn er overstromingen en in 1911 verliest de landbouwgrond langs de rivier veel van zijn waarde door een grote overstroming. In 1958 krijgt Ilhota het statuut van gemeente[24]. In 2009 wordt het aantal inwoners geschat op 12.149[25].

 


[1] Stalpaert, H. Marktliederen over emigratie naar Vera-Paz. Biekorf. 1954, 10, p. 261. ‘Vertrek naar het eyland Verapa’ (kolonie Santo Tomas, Guatemala).

[2] OCMW-archief Brugge. Verslagboeken zittingen CBG. 1839-1850.

[3] Provinciaal Archief West-Vlaanderen. Verslagen zittingen Provincieraad, 1848. Bruges, pp. 190-280.

[4] Maselis, P. Van de Azoren tot de Zuidpool. Alle Belgische kolonies in de zes continenten (1451-1916). Roeselare, 2005.

[5] Coolsaet, R. België en zijn buitenlandse politiek (1830-2000), p.84 : ‘La Belgique est une chaudière qui a besoin de soupapes’.

[6] Schepens, L. De Provincieraad van West-Vlaanderen (1836-1921). Socio-politieke studie. Tielt, 1996, pp. 156, 258.

[7] Question des Flandres. Expatriation, émigration et colonisation. Discours prononcé par M . Charles Van Lede, dans la séance du 17 Août 1848, du Conseil Provincial de la Flandre Occidentale. Bruges, 1848.

[8] Van den Bossche, S. Een kortstondige kolonie. Santo-Tomas de Guatemala (1843-1854). Een literaire documentaire. Tielt, 1997; Maselis, P. o.c., 2005, pp. 90-109; Ficker, C. o.c., 1972, pp. 1-13.

[9] Nationaal biografisch woordenboek. Deel 6. 1974, pp. 554-557 ; Journal de Bruges, 21/07/1875 : nécrologie Ch. Van Lede.

[10] Stadsarchief Brugge. Prospectus et Statuts de la Société Anonyme, formée sous la dénomination de Société de Commerce de Bruges. Bruges, sd.

[11] Van Lede, Ch. De la colonisation au Brésil. Mémoire historique, descriptif statistique et commercial sur la  province de Sainte-Cathérine. 1843.

[12] OCMW-archief Brugge. CBG. Giften en legaten. Archiefdoos La12a, 199.Maselis, P. o.c., p. 125-131.

[13] Standaerd van Vlaenderen, 20/08/1844, 27/08/1844, 07/09/1844 en 26/12/1844; Stadsarchief Brugge. Modern archief VIIa 170. Sûreté Publique. 1844. Etat nominatif des colons embarques à Bruges, à bord du brick Belge le Jean Van Eyck, en destination pour la province de Ste Catherine du Brésil.

[14] Ficker, C., 1972, o.c., p. 8-9.

[15] Ficker, C., 1972, o.c., p. 10-11.

[16] Stadsarchief Brugge. Geboorteregister (1801), Overlijdensregister (1875), Bevolkingsboeken 1830-1846 (F1/2) en 1846-1866 (D22/61).

[17] OCMW-archief. CBG. Giften en legaten. Archiefdoos La11b, 198; La12a, 199. Testament Ch. Van Lede (notaris Fraeys, Brugge, 03/07/1875): ‘Je donne et lège tous mes biens meubles et immeubles que je délaisserai à mon décès’ ; CBG. Eigendommen. Verkoop. Archiefdoos 23 (1905-1907), 347.

[18] OCMW-archief Brugge. CBG. Giften en legaten. Archiefdoos La12a, 199.

[19] Ficker, C., 1972, o.c., p. 11.

[20] OCMW-archief Brugge. CBG. Giften en legaten. Archiefdoos La12a, 199.

[21] Ficker, C., 1972, o.c., p. 11-12.

[22] OCMW-archief Brugge. CBG. Eigendommen. Verkoop. Archiefdoos 23, 347.

[23] OCMW-archief Brugge. Fonds kaarten en plannen, nr. 2083 (1904).

[24] Ficker, C., 1972, o.c., p. 10, 12.

[25] Wikipedia: Ilhota, Brazilië.

(gepubliceerd in Brugs Ommeland, 2015/3, pp.151-162)

Kaart eigendom van de Commissie van Burgerlijke Godshuizen Brugge (Ilhota, Santa-Catharina). OCMW-archief Brugge, Kaarten en plannen, nr. 2083 (1904).

Het Sint-Janshospitaal en de Commissie van Burgerlijke Godshuizen Brugge: plantage-eigenaars in Brazilie (Ilhota Flores, Santa-Catharina)(1875-1906)

Reeds lang voor het ontstaan van België als onafhankelijke staat vestigden groepen ‘Belgen’ zich in het buitenland. Zo waren er ‘kolonies’ op de Azoren vanaf 1451, op de Canarische (‘Vlaamse’) eilanden tijdens de tweede helft van de 16e eeuw, in New York (Nova Belgica) van 1623 tot 1664, in Indië van 1722 tot 1785 en in Nieuw-Zeeland (Thierryan Territory) van 1820 tot 1840. Vanaf het begin van de Belgische onafhankelijkheid werd naarstig verder geprobeerd om gebieden te koloniseren. Door hun directe toegang tot de zee waren hierbij vooral veel Bruggelingen en Antwerpenaren bij betrokken[1]. Het doel van deze kolonisatiepogingen was allereerst om de afzetmarkten voor Belgische producten te vergroten en grondstoffen in te voeren, maar al gauw werd het plan opgevat om de armoede en de criminaliteit in België op te lossen door de behoeftigen en de criminelen naar deze gebieden buiten Europa te zenden[2].

Al deze kolonisatie- en volksverplaatsingsprojecten mislukten of hadden niet het verhoopte effect.  Pas vanaf 1885 (tot 1960) werd Kongo een eerste echte kolonie (eerst als privébezit van Leopold II en later overgenomen door de Belgische staat). Zijdelings is bij deze vroege kolonisatiepogingen ook de Brugse Commissie van Burgerlijke Godshuizen, een rechtstreekse voorloper van het huidige OCMW betrokken. Het is nog niet duidelijk of de plannen om behoeftigen te zenden naar overzeese gebieden uitgevoerd werden omdat hierover nog verder onderzoek moet gebeuren. Wel heeft de Commissie van Burgerlijke Godshuizen via Charles Van Lede grond verworven in Brazilië[3].

Charles Van Lede is geboren in Brugge in 1801 en hij studeert in Parijs aan de Ecole Technique Supérieur. Hij dient in het Spaanse leger als huurling en in 1830 keert hij terug naar België waar hij wordt benoemd tot genieofficier in het jonge Belgisch leger. Hij wordt op missie gezonden naar Zuid-Amerika en tussen 1841 en 1845 werkt hij voor de Société Commerciale de Bruges en de Brugse Compagnie Belge-Brésilienne de Colonisation[4]. Voor deze laatste vereniging leidt hij een onderzoekscommissie naar Brazilië en hij besluit daar gronden aan te kopen. Dit leidde tot een zwaar conflict met de Belgische zaakgelastigde in Rio de Janeiro, C. de Jaeger, die het contract dat Van Lede afsloot in Brazilië vertaalde van het Portugees naar het Frans. Dit conflict werd jaren hierna nog uitgevochten in de Belgische pers omdat de Jaeger Van Lede beschuldigde van het enkel nastreven van zijn eigen belang in plaats van dit van de Société Commerciale de Bruges en de Belgische kolonisten. Van Lede beschuldigde de Jaeger van het moedwillig verkeerd vertalen van het contract en de Jaeger had zijn eigen weinig lovende interpretaties over Van Lede overgemaakt aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Brussel. Hierdoor wordt Van Lede vijandig ontvangen bij zijn terugkeer in België en de Société Commerciale de Bruges en de Compagnie Belge-Brésilienne de Colonisation worden allebei ontbonden in 1843 doordat de Brugse vennoten van Van Lede hem laten vallen. In 1844 richt hij de Compagnie Belge-Brésilienne de Colonisation terug op, nu met zetel in Antwerpen én onder de bescherming van Leopold I. In 1848 wordt hij verkozen als provincieraadslid van West-Vlaanderen[5]. Bij zijn overlijden in 1875 schenkt hij in zijn testament een deel van zijn Braziliaanse gronden en enkele woonhuizen in Brussel aan het St.-Janshospitaal in Brugge. De Commissie van Burgerlijke Godshuizen was de beheerder van het St.-Janshospitaal en deze schenking kwam dan ook in haar handen.

Van Lede was gedomicilieerd in Brussel maar is gestorven in zijn geboortestad Brugge op 19/07/1875. Zijn schenking van Braziliaanse gronden, toen een woest stuk regenwoud met de naam ‘Ilhota Flores’ (‘bloemeneilandje’) was gelegen in de provincie Sint-Catharina, langs de rivier Ilajahy Grande, op een plaats waar zich vroeger in de rivier een eilandje bevond. De grootte van dit terrein was toen 4.012 hectare, 18 are en 44 ca. In 1906 wordt dit grondgebied voor de prijs van 25.000fr. verkocht aan Carlos Rischbieter, woonachtig in de gemeente Blumenau waar een deel van het verkochte gebied toe behoorde. In het OCMW-archief bevinden zich nog drie kaarten van dit gebied[6]. Op één kaart wordt de ‘Planta do Ilhota’ vermeld. Op deze plantage bevond zich in 1904 onontgonnen regenwoud en weiden en werd suiker, koffie en rijst verbouwd. De huizen in Brussel worden verkocht na de Eerste Wereldoorlog[7].

Charles Van Lede moest volgens een contract met de Braziliaanse overheid een honderdtal Belgische kolonisten (‘Colons’) tewerkstellen. Deze kolonisten waren op 24/08/1844 aangekomen vanuit Oostende in Santa Catarina met de ‘Jan van Eyck’, maar 17 van hen verlaten dit domein al snel en het wordt duidelijk dat ze de ‘Compagnie’ misbruikt hebben om gratis de overtocht naar Brazilië te maken[8]. Op een kaart uit 17 juli 1847[9] staan de namen van de (vooral West-Vlaamse) ‘colons’ vermeld. J.Ph. Fontaine wordt aangesteld door Ch. Van Lede als directeur van dit project. Zelf keert Van Lede ontgoocheld terug naar België omdat hij van de Braziliaanse overheid geen goedkeuring krijgt om in dit gebied aan mijnbouw te doen. Intussen terroriseert J.P. Fontaine de Belgische kolonisten met als doel zelf hun land in beslag te nemen. Uiteindelijk wordt hij veroordeeld voor smokkel en vlucht terug naar België.[10]

In 1875 zendt de Belgische regering graaf d’Ursel als gezant naar Ilhota om de situatie van de Belgische kolonisten en dit domein te onderzoeken. Een aantal kolonisten stellen het goed doordat ze zich de gronden van Van Lede hebben toegeëigend maar juridisch gezien dit recht niet hadden. De testamentaire erfgenaam, het St.-Janshospitaal Brugge, zou volgens d’Ursel best de grond schenken aan deze Colons zodat zij de rechtmatige eigenaar hiervan worden. Tot 1889 verzet het St.-Janshospitaal zich hiertegen en probeert zelfs de Belgische kolonisten te verdrijven van deze gronden[11], maar enkelen slagen erin deze grond te behouden. Het domein Ilhota, dat intussen een dorp geworden is, wordt tijdens een grote overstroming in 1911 volledig weggespoeld[12].

 


[1] Maselis, P. Van de Azoren tot de Zuidpool. Alle Belgische kolonies in de zes continenten (1451-1916). Roeselare, 2005.

[2] Coolsaet, R. België en zijn buitenlandse politiek (1830-2000). Leuven, 2001, p. 84: ‘La Belgique est une chaudière qui a besoin de soupapes’ (Leopold I).

[3] OCMW-archief. CBG. Giften en legaten. Archiefdoos La11b, 198, nr. 1735 en archiefdoos La12a, 199, nr. 1736.

[4] Van Lede, Ch. De la colonisation au Brésil: mémoire historique, descriptif, statistique et commercial sur la province de Sainte-Cathérine. Brussel, 1843.

[5] Maselis, P. o.c., p. 125-131.

[6] OCMW-archief Brugge, Fonds kaarten en plannen, nrs. 2082 (1874), 2083 (1904) en 2084 (1904).

[7] OCMW-archief Brugge, CBG. Verkoop eigendommen, archiefdozen 36 en 37.

[8] Maselis, P. o.c., p. 129.

[9] OCMW-archief Brugge, Fonds kaarten en plannen, nr. 2082 (1874).

[10] Maselis, P. o.c., p. 130.

[11] OCMW-archief, CBG, Verkoop eigendommen, archiefdoos 23 (krantenartikel Correio do Povo, 19/10/1904).

[12] Maselis, P. o.c., p. 129.

(gepubliceerd in Onze Gazette, 2015/2, pp.18-19)

Telegram (1905) met betrekking tot de betaling van de verkoop van het eigendom in Ilhota (Santa-Catharina). OCMW-archief Brugge. Commissie van Burgerlijke Godshuizen. Verkoop eigendommen, doos 37.

Lezersbrief Charles Van Lede (05/04/1843) aan 'Journal de Province de Liège'. OCMW-archief Brugge. Commissie van Burgerlijke Godshuizen.Giften en legaten. Archiefdoos La11b, 198.

Transcriptie brief Charles Van Lede (05/04/1843)

‘Au Rédacteur Journal de la Province de Liège.                        

                                                                               Bruxelles, le 5 avril 1843

Mr le Rédacteur en chef du Journal de Liège – Monsieur, je reçois à l’instant l' avis pris sur l’auquel que votre intention est de combattre l’établissement que nous cherchons à fonder au Brésil, et cela parce-que vous croyez de votre droit de vous opposer à la formation de toute Colonie Belge dans un pays qui n’appartient pas à la Belgique. Quelque contraire que ce puisse être de ne pas mériter votre approbation au sujet de but que je me propose d’atteindre, je n’en suis pas moins heureux d’apprendre que je puis espérer de trouver en vous monsieur un opposant franc, certainement et loyal, incapable d’agir sans toute autre impression qu’une profonde conviction ; mais monsieur permettez- nous de vous faire remarquer que vous n’êtes pas tout à fait dans le vrai ici adressant que nous avons besogne de fonder une colonie belge. Je vous avoue que pour ma part, je n’en ai jamais eu la pensée. Certes il doit être à votre connaissance que de l’Allemagne 60.000 à 80.000 personnes émigrent annuellement vers l’Amérique ;  à jeune susdit, si nous pouvions les transporter au Brésil par nos navires nous trouverions ainsi de puis un peu noter en arrive dans les vaisseaux vous aujourd’hui sur list( ?) la plupart du temps chercher un retour qu’ils n’obtiennent pas toujours, et nous pourrions ainsi essayer et nous approvisionner ainsi que les marchés d’Allemagne par vos propres navires. Tandis qu’aujourd’hui cela a bien sous pavillon étranger. – Lecue( ?) suis dit encore, si le Brésil pouvait comprendre que peupler ses vastes états est un service qu’on lui rend et s’il voulait en échange vous accorder (nos Compagnie) quelques faveurs indirect pour suspendrait Belges, il y aurait peut-être là … quelque soulagement à attendre pour ..cis dustrée, le Brésil étant un vaste état qu’a le plus grand avenir devant lui or le gouvernement de ce pays a parfaitement saisi cette idée, comme vous pouvez vous en convaincre vous par le … concessions qu’il a bien voulu nous accorder. Je ne vous cache pas monsieur que la misère de mes compatriotes (flamands) n’ait exercé une grande influence sur ma détermination et que s’est bien en …de les soulages autant que cela pouvait dépendre de moi, que j’ai entrepris la lourde tâche de leur venir en aide, non par cette charité aumônière qu’un servirait qu’à les dégrader, mais par un avenir meilleur qu’ils ne devront en dernier résultat qu’à leur propre travail. Je sais monsieur que cette mission est si grande que pour certains esprits qui ne veulent pas voir et ne savent que démolir, elle fuse le ridicule, mais aussi qu’importe, j’ai le conscience de mon œuvre, j’en appris ici toute la partie … toutes les difficultés et j’espère qu’il me restera assez d’énergie et assez de courage pour la poursuivre faire, on dépend d’encore jusque patrimoine et malgré l’indifférence de le … pour un objet d’un si haute intérêt humanitaire.

Pour vous mettre en même, monsieur, de faire une opposition mieux fondée puis que la détermination chez vous on est prise, je crois devoir vous prévenir que deux faits sont encore inconnu au public. Le premier s’est que je bien m’affranchis de toute subvention et toute intervention gouvernementale et bien qu’en dernier analyse je ne sois pas seul intéressé dans cette affaire et que chez nous comme en toutes choses les opinions sont souvent divisé d’espèce néanmoins attendu ce résultat. Le second fait c’est que le mode d’exploitation des 4 à 5 millions d’acres de terre dans la plus belle partie de l’Amérique, est encore inconnu. Je dis la plus belle partie de l’Amérique parce-qu’ ayant parcouru ce pays depuis la Patagonie jusqu’au Canada je n’y ai rien trouvé de comparable. A la vérité une objection qu’une apparence s’est élevé contre tout projet de Colonisation, et veuillez remarquer ici monsieur, que généralement en confond ce mot avec émigration, on a prétendu que d’immenses superficies de terres restaient encore à mettre en culture en Belgique et à ce sujet on cite les salles de la Campina et les minces … de bruyère qui recouvrent les roches de formation schistence du Luxembourg, mais voyons combien cette objection est spéciaux nous avons en Belgique un pur invin de 300.000 hectares de bruyères, supposons les un instant déjà en rapport ; 300.000 habitants pourront y trouver leur nourrisson, or dans les flandres plus de 600.000 pauvres sont dans le souffrance, et puis de 300.000 dans la misère ! Et remède tout variété est donc insuffisants. Je m’abstiens, monsieur, d’examiner la question financière, parce-que dans un sujet de cette gravité, la question de l’existence de l’individu est nécessairement primordiale, on s’est encore demandé si la Belgique eu suffisait pas à alimenter ses enfants, et comme l’argument était posé de manière à y répondre pour l’affirmative on a prétendu que cela était possible. C’était  les rendant aux grande erreur, et le statistique et documents officiels à consulter en pour foi. Il me reste, monsieur, une faveur à vous demander, c’est de vouloir bien lire le treizième chapitre de mon rapport, et en contrétat de choses, si je ne puis avoir le bonheur de vous s’amener à mes idées, veuillez au moins ne pas vous méprendre sur mes intentions et en juger le projet que lors qu’il me sera permis de vous faire connaitre le mode d’exploitation qui sera adopté, je suis bien convaincu sur vous ne voudriez pas me confondre avec ce que je ne suis pas, et vous créer ainsi le regret d’avoir été enquêté à mon égard. Veuillez agréer, mons. le Réd., les actes… de ma considération distinguée. Ch. v. L.   ….’