Brief (05/12/1831) van Anna Bonheure, weduwe van Joannes Van Troyen, aan het Bureel van Weldadigheid van Brugge met vraag om steun. OCMW-archief. Bureel van Weldadigheid. Bijstand. Personen. Doos 3, nr.4.

'Sociale Verhalen': vragen om steun (2)

letterlijke overname uit de briefwisseling van en aan het Bureel van Weldadigheid Brugge (1803-1892)...

        (voorgelezen op de Erfgoeddag 2011 in de leeszaal van het Stadsarchief Brugge)

 

An 11 RF Claus (françois)

- kleermaker

- “trouvé dans un état d’imbicilité, produit par des attaques, singulièrement nombreuses, d’Epileptie (…) Strictement surveillé pour prevenir des accidens facheux et même funestes”

 

An 14 RF Anne Ceviere

-        Vraag op basis van de brief van de dokter om haar op te sluiten in St.-Juliaan.

 

1831 Anne Bonheure

-        Weduwe Jean Vantroijen met 6 jonge kinderen en zonder middelen van bestaan.

-        Heeft haar man verloren door een ongeluk bij de plundering van het huis Sandelin.

-        Is verplicht hulp te vragen of haar kinderen in de steek te laten.

-        Vraag naar een “abri du besoin pendant l’hiver qui est à nos portes”.

 

1880 Philippe Bonnevaele en Rosalie Vercruysse

-        « par suite de leur grand âge et dans leur infirmités » kunnen ze volgens de dokter niet in hun eigen onderhoud voorzien.

 

1811 Marie Pottevin

-        “épouse Carron”

-        “sans resources, ainsi que ses cinq enfans, par suite de la mise en détention de son mari arrêté par mesure de police Générale « 

-        Vraag om steun tot haar man vrij is (« S’il y a lieu »).

 

1811 femme Caron (1-2)

-        Vraag om genoeg steun om te overleven met haar zes kinderen tot haar man uit de gevangenis is.

 

1819 Joseph Busschaert (1-2-3)

-        “Ik kan niet werken door het sleg weeder. Wij heben vijf klijne kinders en wij bevinden ons zonder eten zonder branding.”

-        “al vijf weeken zonder werk (…) of wij moeten sterven van gebrek en aeremoeit.”

-        “wij moeten ons huispacht betaelen en wij beziten niet. Wij kan wel op straet eten maer niet slaepen.”

-        “ik heb bij den dienst geweest en ik heben gedien zonder een menuit straef, bij borgerwet ook niet gestraef.”

- “zou [ik] kanen bedienen ik ben geleert in flams en een weenig vrans.”

1831 Anna Bonheure (4-5)

-        “Vertoond met alle Eerbiedigheyd nedergeboogen ter aerde, aen d’Edele Voeten, ongelukkige wedewe Vrouw Anna Bonheure Weduwe van wylens Joannes Van troyen. ’t mark  x van Anna bonheure”

 

1841 Pierre Casters

- “Des plaintes nous sont parvenues sur la mauvaise conduite du nommé Pierre Casters, pauvre de notre section (…). Cet individu, veuf avec cinq enfants, s’adonne à la boisson et laisse les plus jeunes de ses fils dans l’abandon le plus complet… « 

- "et ont trouvé les deux innocentes créatures croupir dans leur ordure… "

- "père dénaturé" 

- Vraag om plaatsing van de kinderen.

 

1856 Alexandre Carlier (1-2)

- “les maîtres des pauvres section St Gilles (…) rencontrent un enfant dont l’incroyable méchanaté & indocilité de caractère exige des mesures extraordinaires de surveillance & de discipline, si on veut l’empêcher de devenir bientôt un scélérat accompli. »

- "Plusieurs fois déjà le police a du arrêter ce malheureux et le mettre, tout dernièrement encore le 22 & 23 courant, pour quelques jours en prison"

- "(…) son admission à l’école de réforme de Ruysselede"

- "l’élève Alexandre Carlier a été tellement mauvaise, que l’école lui a été interdite (Callewaert). Pour les mêmes raisons, nous avons du renvoyer de l’école dominicale le nommé Alex Carlier âgé de 13 ans seulement (Gilliodts)"

- "dat den genaemden Carlier Alexandre zich in de vergadering der jongelingen, zich slecht gedragen heeft en reden gegeven heeft van hem uit de zelve weg te zenden, bovendien heeft hij verscheidene malen bedreigingen laten hooren tegen de Broeders zijne bestierders"

 

1853 Hubert Bonheure

“qui, en se faisant admettre au depôt de mendicité, a abandonné ses trois enfants qui ont été recueillis par sa sœur Nathalie Bonheure ; epouse de Clément De Jonghe qui se trouve elle-même dans la misère. »

1862 Marie Claeys (1-2)

"On me signale une fille nommée Marie Claeys née le 27 mars 1825, mère de cinq enfants (…), comme étant dans la plus affreuse misère. Il paraitrait que la conduite irrégulière de cette fille éloigne de chez elle le clergé et les maitres des pauvres. Il faut sans doute éviter tout ce qui peut paraitre un encouragement à l’immoralité, mais la bienfaisance publique ne peut pas laisser mourir de faim et de froid une fille mère avec ses cinq enfants."

 1863 Caron (1-2)

"Un distributeur de secours est venu me déclarer que deux cas de typhus avant éclaté (…). Caron une fille de 20 ans et un garçon de 10 à 12 ans seraient atteint de ce mal. Ils sont parait-il, dans la plus mauvaise condition, mal soignés, mal établis et cependant, les parents, par un sentiment que l’on ne peut pas encore trop blamer ne veulent pas consenter à leurs transport à l’hopital. Dans l’interet de la santé publique comme dans l’interêt de ces pauvres gens il serait desirable que ces malades pussent conduite à l’hopital."

 

1865 Pierre Auguste Bracke (1-2)

"le nommé (…) se trouve, par le défaut de six mois de travail, dans la plus grande dévouement de tout ce qui est absolument besoin pour se préserver durant la nuit du froid, ne pouvant rien gagner pour soutenir la vie. J’ai été obligé de leur donner quelque chose pour ne pas les laisser mourir de faim."

 

1849 Louis Bentin

"En effet, l’ainé nommé Louis Bentin, âgé de 10 ans est un enfant rachétique ayant une difformité de la poitrine et qui à l’âge de huit ans marchait à l’aide de becquilles. La seconde âgée de 6 ans est atteinte d’une place fistulante de l’humerus gauche, avec carie de l’os, Et le 3me appelé Bénoni, est âgé de quatre ans et ne peut pas encore marcher. Il est atteint d’ophtalmie et d’une éruption dartense de la peau sur tout le corps (…). Quant au nommé Jean Bentin, père de ces enfants, nous vous ferons observer, Messieurs, que cet individu est seulement ouvrier tailleur, qui, ne pouvant de procurer du travail ici, est obligé d’en cherche en France, qu’il se trouve souvent sans ouvrage et qu’alors il est lui-même dans la necessité d’avoir recours à l’administration charitable pour sa propre personne, trandis que maintenant il pourrait du moins à l’habillement de ces enfants."

 

1873-1894 Charles  Bécu

lijst van zijn verblijven in de ‘Colonies agricoles de bienfaisance’.

 1878 Franciscus Bécu

“Ik ondergeteekende Marie Prosec huisvrouw van Franciscus Bécu (…) neemt de eerbiedige vryheid Ul. Te smeeken voor eenigen onderstand te mogen bekomen van uwentwege mij bevindende met 8 kinderen waarover er twee gebrekelyk zijn, en maar twee van werken en myne Man, Mynheeren, lyd zoodanig van het rhumathisme als dat het hem onmogelyk is te werken als schipper.”

 

1878 Edouard Blancke (1-2)

“Wij hebben de eer Ul. Te berichten, dat ons armbestuur koomt verplicht te zijn, voorloopigen onderstand te verleenen aan het behoeftig huisgezin van Edouard Blancke, (…). Dit huisgezin, Mynheeren, bestaat uit eenen ziekelijken man, thansonbekwaam tot werken, en met eene vrouw die ziekelyke oogen heeft, met 4 onbejaarde kinderen; het zelve bevind zich in eene volstrekte volstrekte armoede en uw bestuur die tot als nu eenen onderstand heeft verleend van 15 franks (…)”

 

1878 De Groote & Blancke

“Wij hebben de eer Uld, te vertoonen, dat twee behoeftige huis gezinnen hier nagenoemd, alhier woonachtig en armlastig te Brugge, zich thans in eenen byzonderen noodlijden toestand bevinden, volgens het gebleken is door een onderzoek in hunne woningen gedaan door eenige leden van ons Bestuur, die daar een volkomen gebrek aan alles in eene buiten gewone hulp noodzakelyk maakt, voor het tegenwoordig wintersaisoen. Het een dezer huisgezinnen, is dit van Joannes De Groote, bestaande uit man, vrouw en 7 onbejaarde Kinderen; het geniet ten laste van u bestuur, eenen onderstand van slechts 5 franks te maande. Den man gewezen werkman in de wollefabriek alhier, bevind zich sedert het strilvallen der werkzaamheden in die fabriek, dikwijls zonder broodwinning en indien hij ievers werk heeft, is zijne geringe daghuur geenzins toerekenend om in het onderhoud te voorzien van zyn talryk huisgezin; De Groote vraagt ene verhoog van den maandelijkschen onderstand hem tot als nu verleend, als ook eene geldelyke hulp voor slaping aan te koopen voor zyne kinderen, die niets dan bundels hooi en stroo hebben om zich op uitterusten. Het andere huisgezin is het geene van Edouard Blancke, bestaande uit man, vrouw en 4 zeer onbejarige kinderen, welk tot alsnu eenen onderstand van 10 franks te maande genoten heeft, ten laste uwer administratie; dit huisgezin, alhoewel ook in diepe armoede gedompeld, vraagt geen verhoog van maandelykschen onderstand, maar daar het zelve gebrek heeft aan eene stoof en de kinderen ook geene slaping of deksel hebbende, zich tot als nu hebben vergenoegd met eene handvol hooi voor bedstede, verzoekt om dat er hem eenen buitengewonen onderstand van 35 franks in eens zou mogen kunnen toegestaan worden, namelyk 15 franks voor eene stoof en 20 franks voor aankoop van 2 bedden en 2 sargien.”

 

1880-1881 Blanckaert (1)

“Ik heb my altyd by Mr Anthierens als er queestien van t’ een of ander waeren nopens de wees die my toe vertrouwd waeren. Nu, is er een zekere Elisa Blanckaert die by my gewond heeft, en naer haer bekwaem gevonden te hebben en door de toestemming van Mr L. Anthierens, is zy by Mr Docteur Carton gaen wonnen op parochie Wyngene, naer 14 maenden gedient te hebben, is zy daer in dele te weg geraekt door haer oploopenden Carater. Haeren toevlugt heeft ze wederom by Mr Anthierens genomen, wat haer te doen stond, heeft met zyne permissie by my moegen verblyven, tot dat ze eenen anderen dienst hadt, naer my verzoch te hebben ik er hem altyd kennis van te geven waer zy ging wonen, daer er niets vooren stielt in den moment heeft zy mogen by myn Broeder gaen tot Harelbeke, naer Mr Ant: geraedpleegd te hebben zy hier nevens nog zyne antwoord. Die zondag laest is zy naer haer Broeder naer de kermis gegaen van Roubaix om twee dagen te verblyven, zij laet haer opmaken en misleiden tot dat ze den vierden dag om haer koffer schrijft, voor op te zenden naer Roubaix, wat daer mede gedaen, ik niet weten den Wende My in deze zaek tot u Mynheer De Secretaris, als er nog recht of middel bestaet, terug zy nog geene 18 Jaren oud is, om haer uit dat franckryk te trekken, haer ongeluk hangt er van af, tis zeker, en ik rekene my als eene pligt terwyls zy by my gewond heeft en altyd der voor gezorgd hebben, zoudt ik willen hebben dat gy haer te rug roept of doet komen en tis leelyk om alzoo te handele met goed Menschen.”

 

 

 

 

1880 Béku

“Les soussignés Epoux Béku, prennent la respectueuse liberté d’implorer votre secours afin d’obtenir un léger soutien du bureau de bienfaisance de Bruges, ne pouvant rien obtenir à Gand, il y a 4 ans, Monsieur le bourgemestre, que nous avons quitté Bruges, faute de travail, j’ai six enfants dont deux seulement travaillent, et mon Mari, est atteint de rhumatisme depuis 3 ans. Votre Servante dévouée Marie Procec Epse Sur Béku. Ci-joint une déclaration du Médecin de mon enfant malade."

 

1881 Beuckels-De Ravet

«In antwoord op uw schrijven van 18 dezer, Nr 616, hebben wij de eer U te melden dat wij het huishouden Beuckels-De Ravet, met vier nog jonge kinderen, ondersteund hebben, eensdeels, omdat de vader zijn gezin, aan gebrek overgeleverd, tijdelijk verlaten had, en, anderdeels, omdat de moeder aan de gevolgen eener geraaktheid lijdende is.”

 

1882 Henri Bordaan

“Le nommé Bordaan Henri, (…), est effectivement un pauvre vieillard, asthmatique & atteint d’un tremblement nerveux qui l erend incapable de tout travail (…) Cependant tout secours a du forcément lui être retranché un jour, parce qu’il a subi une Condamnation à 5 ans de réclusion (…).”

 

1882 Alphonse Bordaen

« Mynheeren, den ondergetekenden Alphonse Bordaen, zoon van Henri Bordaans neemt de vryheid aan U geachte Heeren zynen Vader te bevelen om indien het met Uwe goedheid zoude over een komen eenigen troost zyn onderhout te bekomen. Mynheeren, myn vader is een mensch de welke niet meer kan werken en waer voren ik als werkman moet zorgen in myne macht is het ontmogelijk geheel in zijn levens onderhoud te zorgen daer om wend ik myn tot U geachte Heerens goedheid om eenige hulp voor mijnen vader oudt 66 Jaeren gebrekelijk en zonder middelen van bestaan.”

 

1882 Pauline Burggraeve (weduwe De Blauwe)

“(…) heeft sedert meer dan zes maanden myne wyk verlaten, zonder my daarvan kennis te geven en volgens ik vernomen hebt, heeft zy sedert dien op eene andere parochie gewoond. Indien deze vrouw zoolang zonder onderstand heeft kunnen leven, denk ik dat zy niets noodig heeft. Ik verhoop in het toekomende dat den Heer Gouverneur, aan al deze domme plageryen geen gehoor meer zal geven.”

 

1883 Seraphin Becu (1-2)

“De ondergeteekende, Seraphin Becu, wever te Halewijn, Vrankrijk, neemt de eerbiedige vrijheid ued. Den deernisweerdigen toestand voor oogen te leggen waarin zoo het de hierbij gevoegde stukken bevestigen, het samenvallen van alle ongelukken hem gedompeld heeft. Vooreerst, Heeren, al liet de gezondheidstoestand van hem en van zijne vrouw niet te wenschen, nog ware het hem met zijnen karigen loon volstrekt onmogelijk in den helft hunner huizelijke noodwendigheden te voorzien; want sedert de Heer Loontjes, bij wien hij tot drie frank daags kon verdienen den handel staakte, dat is sedert Februari laatst, wint hij bij den Heer Hendrik Lip, uit oorzaak zoo zeer van de slechte hoedanigheid der te verwerkene stoffen als van den wankelenden staat zijner gezondheid, nog slechts van eenen frank vijftig tot eenen frank vijf- en zeventig daags, daargelaten de dagen waarop hij naar het werk moet wachten, zoo zulks nu sedert veertien dagen het geval is, zonder dat hij zelfs weet of hij nog werk zal kunnen hebben, want er wordt den hand wevers als hij is maar gegeven wat er in de fabriek niet kan gedaan worden. Gij ziet dus, Heeren, dat een zoo geringe loon hoegenaamd niet de onontbeerlijke levensbehoeften van een kinderloos gezin niet zou overeenstemmen, verre van voldoende te zijn voor een huis houden bestaande uit vier kinderen, waarvan het oudste maar den toekomenden keer zijne Eerste Communie moet doen en met eene vrouw die sedert Jaren ziekelijk is en aan eene kwaal lijdt, die, in den laatsten tijd door gebrek en kommer aangehitst, buiten de kosten eener gedurige onpasselijkheid nog de onafweerbare verzwaring in de uitgaven, die eene gezonde huismoeder zoo voordeelig vermijdt, na zich sleept. Hij zelf, Heeren, als hij het hooger zegt, geniet sedert eenigen tijd zoo eene zwakke gezondheid dat meer dan eenen dag zijne plaats niet slecht in een gasthuis zou zijn en zijn altijd hopeloozere staat, waaraan zijne kwaal grooten deels te wijten is, draagt niet weinig bij om zijn wankelende stelsel van langs om meer te ondermijnen. Wetende dat zijn verblijf in Vrankrijk eene bijna onoverkoomlyke hinderpaal is voor het verkrijgen van onderstand, durft hij zich enkel tot [U] wenden uit hoofde van zijnen gansch bezonderen  sedert de werkstaking hoogst noodig is er met der woon te zijn om het werk te behouden of om er te bekomen, daar verscheidene der grootste fabriekanten stellig eischen dat hun volk in hunne huizen wone. Wat voorgaat is het duidelijk bewijs dat de eenigste hoop op verbetering in zijn verblijf te Halewijn gelegen is, …(?) met er te wonen behoudt hij de kans werk te vinden, winst gevende genoeg om te bestaan en hunne kwijnende gezondheid te herstellen, terwijl hij in België terug keerende, gansch ten uwen laste valt zonder eenige kans op beternis, hetgene zoo schadelijk voor u als nadeelig voor hem zou zijn.”

    

1886 Séraphin Bécu (1-2)

“ Je soussigné dominique Séraphin Bécu vient solliciter votre bonne volonté afin de bien vouloir me procurer une secour dans la position que je me trouve en ce moment abandonné à mon seul avec deux enfants dont l’aîné à sept ans et l’autre cinq ans au rapport que ma femme se trouve à l’hopital civil à Bruges comme vous pouvez jugé par vous-même que je ne peut pas pourvoir au besoin de moi-même et de mes deux Enfants avec le peut de travaille que j’ai continuellement depuis une certaine époque et connaissant votre générosité depuis trois semaines Je me suis trouvé près de vous et J’ai eu cinq francs pour mon retour ne croyez pas Monsieur que je vous fait cette demande simplement par plaisir de m’aidez dans le grand besoin auquel je me trouve en ce moment non car il me fait grande peine de l’avoué car ce n’est point mon habitude de demander. Comme vous le savez aussi par par votre propre expérience que par le passé Je ne vous ait rien demandé ce n’est que maintenant parce que la grande nécissité m’ij oblige pour garder ma vie et celle de mes pauvres Enfants adresse Madame Vve Desmet Epicière (…) pour Dominique Séraphin Bécu. »

 

1884 Arthur Clauwaert(2)

"Recept Kosteloos afgeleverd (…) Bon pour une bouteille de vin rouge Dr. (…)"

1865 Nathalie Brabant

« De ongelukkige Nathalie Brabant woonende te Meenen, den 14 dezer zich in uw bureels begeven hebbende om ued. onderstand af te smeeken voor hare twee kleine kinderen, haren overleden egtgenoot Napoléon Coppin zijnde geboren te Brugge en aldaer gelot hebbende voor de nationale milicie. Zijnde in den uittersten nood, en hare twee ongelukkige wigjes geene stukje brood konnende geven op hun droef geklag en dringend verzoek, het geen voor een Moeder zoo hertscheurende is, verhoop van ued. weldadigheid, Mynheere, dat gyl. ten spoedigsten onderstand zoud willen doen toekomen door de tusschenkomst van het armbestuur te Meenen.”

 

1885 Callebout

“Secourir la famille Callebout c’est faire prime a tous les vices. Il y a là c’est vrai 5 enfants mais ce qu’il importe que vous sachiez c’est que l’ainée Nathalie 23 ans, ne fait rien de bon et a déjà un enfant illégitime de 2 ans. Le 2d Fran: 20 ans est sans profession & vagabond, le 3e Charles 18 ans id. Camille le 4e 15 ans gagne quelque chose quand il travaille. Le 5e Eugenie va sur les traces de ses ainés, il ne fréquente aucune école. Les parents insouciants de la conduite des enfants sont à mes yeux coupables et ne méritent aucun secours. Le maître des pauvres (S) Dr Barthels. »

 

1889 Baelde (3-4)

« Ik neem de vrijheid U te verzoeken als het zou mogelijk zijn van mijne kinderen bij mij te laten komen. Verleden jaar heb ik een meisje verloren; het was reeds dood toen ik in Brugge kwam; en nu ligt er reeds tien weken een mannetje in het hospitaal, gij kunt denken, Mijnheer, welk verdriet ik moet hebben daar, ik niet kan komen omdat de reis te kostelijk is. Het is daarom, Mijnheer, wildet gij zoo goed zijn mij wat te geven om de kinderen te kweeken ik zou ze dan standvastig bij mij hebben en geen geld meer moeten besteden voor de reis.” (Kortrijk)

 

1889 Bouquet (veuve) (1-2)

“Monsieur le gouverneur je vous envoie ces quelque mot pour vous faire savoir que je me trouve dans une bien triste position, depuis Onze mois que je n’est rien eu pour mes trois enfants que j’avais avec mon premier marie – Madame veuve Bouquet. Je ne demande pas plus que lon ma oublier et mon Marie et de temp en temp qui nest pas bien portent sa fait que c’est inpossible pour pouvoir arriver, pour gagner ma pain. »

 

1889 Cammaert (1-2)

«  Met den meesten eerbied wendt ik mij tot U, om U met mijnen zorgenlukkigen toestand bekent temaken, waarin ik mij met mijn huisgezin bevindt, U tevens vriendelijk vezoeken ende, of ik wekelijks nog eenige meer als gewoonlijke weldadige hulp, zou mogen door of van U. De redens waarom ik mij deze vrijheid veroorloof zijn deze ten 1st dat ik lijdende ben aan een ongeneesbare ziekte ten 2den dat mijne vrouw weinig naaiwerk heeft, en hier, door zoo verachterd zijn, dat ik bijna driemaanden huishuur moet betalen, en moest mijn huismeester geen geduld en medelijden over mijn huis gezin gebruiken, dan wordt ik daarmede opstraat gezet. Achtbare heer ik ben geen mensch die er van houdt, om mijn toestand bekend te maken, doch ik wil U toch kenbaarmaken dat mijne kinders snachts niets anders voor deksel hebben dan eenige oude jassen en brokken van dekens, ik heb slechts twee dekens in mijne huisgezin, ik heb twee beddebakken die gebroken zijn waarvoor ik de middels niet bezit om ze te laten maken en waardoor mijne kinderen verpligt zijn op den zolder te liggen, ook aan de verschooning kan er geen geregeld gevolg gegeven worden, dus mijn dunkens ziet het er bij mij alles behalve voldoende uit, behaget U komt Achtbare heer, ziet en oordeelt, of ik in niets overdreven ben en opdat gij zoudt mogen overtuigd worden dat het waarlijk nodig is om een huis gezin van acht persoonen die in zulken deerniswaardigen toestand is ter hulpe te komen en waarvan er slechts eene wat wint en dat is de vrouw, mijn oudste kind een meisje van nog geen veertien jaar, daar heb ik nog weinig van te verwachten, hopende dat zijn achtbare mijn zoo billijke als nood zakelijke verzoek voldoening zal aan willen geven, noem ik mij met de meeste achting Uw dienstwilligen en onderdanigen dienaar.”

 

1889 Cammaert (3-4) 

“Edele Achtbare Heer Ik vind mij verpligt er u mede bekend te maeken dat wij van gedacht geweest hebben om over een paar maanden Brugge te verlaeten en naer een ander stad te gaan woonen ten opzichte van onze kinders om daer te kunnen beginen winnen en ook voor de familie omdat ik het alleen niet kan blijven of winen en mijn Man die zoo verachterd dat hij voor niets meer in staet is En gezien ik mij in een gezegende toestand bevond had ik allang om een briefje voor de Vroedvrouw en een pakje voor mijn kind verzocht maar ik ben daervoor verhinderd gebleven en hebt alles uitgesteld denkende hier niet meer te zijn. Maer Edel Achtbaer Heer gezien mijn Man zich reeds al een paer Maenden Doodelijk ziek in het Hospitael bevind en mogelijks niet meer zal kunnen herstellen ik dacht maer op het [einde] van de maend te bevallen Maer gisteren nog gereed zijn om naer mijn werk te gaen gevoelde ik mij niet wel te huis gebleven ben ik zou voorspoedig verrijkt van een zoontje. Nu bid ik u Mynheer zoo barmachtig te willen weezen de goedheid te hebben om voor mij het briefje voor de Vroedvrouw en het paksje voor mijn kind tog te willen bezorgen als het u belieft zoo spoedig mogelijk.

Mij vertrouwende op uwe goedertierenheid blijf ik met de Grootste Achting uw Onderdaenig en Nederige Dienaeres        Vrouw Cammaert

Zijt zoo Goed Mynheer om myn geld met deze vrouw te willen medegeven metr de zelfde gelegen heid.”

 

1890 de Meulenaere

“K neem, de eerbiedwaardige vrijheid u te schrijven; om wat onderstand te bekoomen; voor mij, zijnde oud, en aarm en zich in de uiterste nood bevindende. Mijn echtgenoot, zich wat rustende op een bank binnen het stadhuys den zeven-en-twintigsten Junij heeft een stuk arduin op zijn hoof gevallen, door deze omstandigheid gekwets zijnde; is hij naar het Gasthuys, van Brugge gedregen; en zich daar, sedert vijf weeken zich bevindt; door dees onverwachts ongeluk, hij zich in de onmogelijkheid is, voor ons, het brood te verdienen.

K smeek; u Mynheeren, heb medelijden, met een aarme, oude, ongelukkige vrouw, die van honger zoude moeten sterven, indien uw goed hart mij niet zoude ter hulp koomen. K dank, U op voorhand Mynheeren, en aanveerd, intusschentyd de gevoelens mijner Hoogachting

                              Uwe onderdanige dienstmeid

                              Vrouw Louis de Meulenaere       Gebooren Amelie Baert”

 

1891 August Bertier

“ Ik ondergeteekenden August Bertier, lid gezel der gilde van d’Ambachten (…) kom mij aan uwe welgekende goedheid aan bevelen om in mijnen aller grootsten nood geholpen te worden, ten einde eenig onderstand te bekomen, want geheel den zoo langdurigen en strengen [winter] mij zonder werk bevindende ben ik met mijn huisgezin in de grootste ellende gedompelt; mijn hert verscheurd Achtbare Heer Gouverneur bij het zien mijner gebrekelijke vrouw en klein schaaptje van kind dien ik vruchteloos tracht van het noodige te voorzien, ook my van alle hulpmiddelen afgewijdert te zien, bid ik U achtbare Heer mij in mijne ellende ter hulpe te komen. Hadde ik voortdurent werk in mijnen stiel van schoenmakers knecht, ik zou uw medelijden niet inroepen, maar wat kan ik doen zonder iets, ook durf ik hoopen dat Gij niet ongevoelig zijn zal aan mijne smeekingen. Hebt dus medelijden, Mijnheer, met eenen armen Vader die Uwe goedheid kom afsmeeken voor zijne noodlijdende familie die zich zonder hulpe bevind en wees verzekert dat ik U altijd de grootste dankbaarheid zal toedragen.

                              Uwen zeer nederigen dienaar

                              August Bertier-Catry

                                            Schoenmaker”

 

1891 Jan Barbiaux

“Mijnheer Visart Burgmeester

Mijnheer ik zend eene aanvraag naar U om mij te helpen, mijnen jongsten jongsten zoon Jan oud vijftien jaren heeft het geluk gehad van den 1ste Prijs te winnen in de Stads Akademie te Brugge.

M. de Burgmeester gij kunt wel denken dat dit eene groote onkost is voor de ouders, ik ben nogtans brugdraaier maar het is mij onmogelijk van iets te kunnen doen om mijn kind in het nieuwe te kleeden, uit oorzaak van ziekte, omdat mijne kinders zonder werk zijn, M. Burgmeester ik hoop dat gij mijne aanvraag zult aanhooren, want wij weten geen ander middel om eene aanvraag naar U te zenden, daar mede sluit ik mijne brief, aanveerd mijne hartelijke groetenissen.

                                            Jan Barbiaux”

 

1892 Borremans

“ Ik neem de ootmoedige vryheid Ued deze eenige regelen te schrijven om mijne ongelukkige gesteltenis kenbaar te maken.

In de maend Mey laetst heb ik gebrekkelijke vrouw bij Ued naar Brugge geweest voor mijne dochter, wiens man Jules Borremans van Brugge geboortig haer verlaten heeft en met hare twee kleyne kinderen laten zitten en ik gebrekkelijk kan voor mijn eygen den kost niet verdienen zoo dus nog minder voor myne dochter en zijne twee kinderen

Mijnheer dan hebt gij mij beloofd van voor hen te zorgen, en tot nog toe hebt Ued nog niets laten weten, en nu hebben wij zulk gebrek dat wij moeten verhongeren

den armen van Dendermonde zegt dat Brugge hen moet helpen, en nu schrijf ik nog eens om tog van Ued onderstand te bekomen of anders zijn wij verpligt de kinderen naer Brugge te sturen ofwel ons bij hoogere mannen te begeven

maer ik hoop tog Mynheer de President dat Ued. tog een goed hart zult toonen en ons niet van gebrek zult laten vergaen”

 

1893 Amelie Bartholomeus

“ De genaamde Amelie Bartholomeus, ongehuwd, oud 76 jaar, wonende in de herberg genaamd: Xaverius, (…), is mijne tusschenkomst komen inroepen om door de openbare liefdadigheid ondersteund te worden. Zij verklaart, sedert eenigen tijd, het goodshuis de Potterie, verlaten te hebben en tegenwoordig zonder bestaansmiddelen te zijn. Diensvolgens vraagt zij om in evenredigheid harer noodwendigheden, hulp te genieten.(…) De Gouverneur Baron Ruzette”

 

1893 Frans Blondeel (1-2)

“ Waarde Heer!

Vergeeft het mij, dat ik Ul. Misschien lastig valle, het is het verdriet en de onrust die mij daar toe om zeggens dwingt!!!

Beminde Heer, en Menschen Vriend, zoo als Ul. Zondag lestleden, hebbe gezegd, Gij weet in welke positie ik mij t’einden deze 3 maand zal bevinden. Helaes! zonder eenig bestaan!! Ik bevinde mij in mijnen ouderdom van zes-en-zeventig jaaren, en een Vrouw die noch ruim drie jaren ouder is, als ik. En bovendien met een Dochterken, die drie-en-dertig jaren telt, de toekomende maand, en zooveel als onnozel is, van alles ontbloot, ik weet niet, Mr en Vriend waardoor ik dit verdient hebbe!!

Zoo als Gijl. weet, ik hebbe de Decoratie van 2e en 1e Klas bekomen, die men noemt de “Werkmans-Decoratie”. Maar ach Heere, wat ben ik daar mede!!

Ach! Mijnheer, doet doch, zoo veel het in Uwe macht is, door Uwe voorspaak iets voor mij!! Eeuwig zal ik Ulieden daarover dankbaar wezen!!! (…)

In afwachting, Mr, door Ul. hulp of tusschen koomst eenigen troost te mogen vinden, heb ik de eer mij te noemen Ul. nedrige Dienaar  Frans Blondeel"

 

1895 Joseph Adrien Bocher (Brief Wortel)

Officiële brief dat genaamde teruggestuurd wordt naar Brugge “sans certificat de bonne conduite”.

 

1900 Baelde 5

“Ik neem de vrijheid U eenige regelen te schrijven. Als ik den 15 Januari in Brugge was om mijne kinderen hebt gij mij gezegd Mijnheer dat er in de naaste zitting zou over gesproken geweest hebben, er zijn nu reeds drie maanden voorbij en noch weet ik van niet. Ik durf mij op U betrouwen Mijnheer, dat gij zult gelieven mij eene antwoord te geven. Den oudsten moet zijne eerste communie doen; en mogt ik ze dan beide mede nemen het zoude mij groot genoegen doen.”

 

1901 Marie-Godelieve, Edmond en Francois Baelde (1)

“Zoudt gij de goedheid niet hebben van ons te willen hebben in onzer nood, met nog iets te willen geven voor mijne kinders voor eene korten tijd. Het valt mij toch zoo lastig zeven kinders te kweeken en optebrengen zonder inkomen van eenen man. Ik ben U dankbaar voor hetgeen gij mij reeds gegeven heeft. Mijne twee oudste dochters, verdienen maar weinig om te bestaan en als de derde zou xat geld verdienen zou ik u bedanken ervoor, want het is niet om u het geld af te doen zonder nood, maar wel omdat gij kunt denken in welken last ik hier zit, Ik heb mijne twee zoontjes naar huis doen komen omdat ik van een postje wist voor den oudsten maar het is hem niet gelukt daar hij de stad niet kende.”

 

1923 Emiel & Victor Carpels (1)

“Gezien het ‘Werk der Oorlogsweezen’ den last aanveerdt van de weeskinderen Emiel & Victor Carpels, zoons van Frederik, gedood door een duitschen gendarm in 1917, zullen de onderhoudskosten van af 1 April ll. ter rekening van deze stichting gelegd worden.

Het gesticht van St Vincentius a Paulo, Wyngaardplaats, alwaar het kind Emiel geplaatst is, en de genaamde Leon Goegebeur, (…), die zorgt voor de opvoeding van Victor, zullen van dit besluit bericht worden.”

 

Sd Beusens (1-2)

“Le cas de la femme Beusens est celui ci Elle habitait une chambre a la M. Dieu, cimetière St Sauveur et recevait la sainte ‘…’ Elle a quité Bruges vers la nouvel an pour aller habiter chez son fils à Jumet qui étant devenue veuf avec 3 enfants. Il semble que le fils pourrait bien pouvoir à l’entretien de sa mère en retour de l’aide et des soins qu’elle lui procure. En somme elle recoit à Jumet le double de ce qu’ elle touchant ici – prèsque dans l’un comme dans l’autre cas elle a le logement gratis. Toutefois je me propose pas de la faire recevoir à Bruges, supposant qu’elle rend des services aux enfants, qui sont encore jeunes."

 

 Sd Bordaan (Bouchez)

"pour actes immoraux, condamnation qu’il vient d’épurer à Hoogstraten. Ici nous nous trouvons soudain devant une double interrogation : 1° Faut-il supprimer immédiatement ou continuer immédiatement ou après un certain laps de temps, les secours publics à celui qui vient d’épurer une condamnation quelconque ? Ou bien 2° Faut-il envisager quelle espèce de condamnation l’individu a encourue le nombre d’annees de prison &3 &4 & rechercher si cette condamnation a été justement ou injustement infligée (car des erreurs judiciaires sont possibles, pour continuer ou supprimer les secours ?

Je crois qu’il ne m’appartient pas de trancher cette question, mais que c’est au contraire à vous, Messieurs, de m’édifier à ce sujet.

Je vous prie de le faire le plus tôt possible afin que je sache à l’approche de l’hiver, quelle attitude prendre à l’égard du pauvre mendiant Bordaan. (…) Fs Bouchez" 

 

Sd Karel Clauwaert (1)

- "werkman bij Mijnheer Lacencerie"

- "zieke oogen"

- "vrouw en 4 kinders"

- "1 kind zieke oogen en 1 kind ziekelijk"

 

‘Kaarten’, officiële (controle)documenten

(afkomstig uit de ‘sociale dossiers’ Bureel van Weldadigheid)

 

1855 ‘kaart 1’

Verklaring van de Disch-Meester dat Petrus Breemeersch in den algemeenen onderstand bedeeld is geweest.

1884 ‘kaarten 2’

« Bureel van Weldadigheid van Brugge. Bewijskaart van inschrijving. 1884. (get. 1893). Louis Calebout (32), gehuwd met Elodie Desmet (28) met vijf kleyne kinderen.”

 

1886 ‘kaarten 3’

“Parochie Ste Anne – briefken voor vroedvrouw” voor “Baere Justine (1855), Smidsknecht & De buyser Dominicus (1861)”. Bijgeschreven: “ik weet dat dezen man voor eigene rekening werkt in eene boer op de achterplaetse”

 

1886 ‘kaarten 4’

“briefje voor de Vroedkundige dienst. Mag in haar kraambed alle hulpmiddelen kosteloos verkrijgen en kiezen een der Vroedvrouwen aangewezen op de lijst hier achter gedrukt.”

 

1894

“Wie zijne kaart verliest kan in den loop van ’t jaar niets meer bekomen”.

 

1895 Overlijden – Inschrijving

  1. BvW Gezondheidsdienst: Armand Ballière: “is aangenomen om kosteloos te genieten den medicalen dienst en medeccijnen gedurende de ziekte waarvan hij thans is aangedaan”.
  2. “Inschrijvingsbriefje voor den overlijdensakt. Behoeftig. Bureel van Bevolking (Joseph Balbaert, 2 maanden).”
  3. “Bewijskaart van inschrijving. Bureel van Weldadigheid (Leo Balbaert en huisgezin).

 

189? Recept kosteloos afgeleverd

“Bon pour un bandage herniaire Ambitical. Dr. Veys" (naam patiënt onleesbaar)

 

Sd Liste pour prix réduit

« Liste (…) d’individus demandent des cartes pour obtenir du pain à prix réduit. Charles de Peñaranda. »

 

Sd Liste supplementaire

« Prix fixe de pain »

 

‘Verlatene kinderen’

 

1809 Alexandre Van Overschelde

“Extrait du registre aux actes des naissances … » (mooi versierd)

 

1811 Alexandre Van Overschelde (1-2)

« (…)Làquelle me déclara que dépuis 1 Epoque de huit mois, Elle nourit un enfant mâle nommé Alexandre Van Overschelde agé de 18 mois provenant d’ Agnes Van Overschelde habitante de cette ville, condamnée à quatre ans de reclusion par suite d’un Jugement rendu contre elle par La Cour criminelle de ce Département, En date du 25 Aout 1810. Qu’il lui est Impossible a elle declarante de supporter plus long temps cette charge attendu que sa rigueur du temps a absolument unis son surdit mari hors d’ouvrage qui exerce le metier de masson. Qu’eut egard à cette circonstance, ainsi qu’au sacrifice qu’elle a faite par pur humanité, Elle suplie très humblement M.M. Les Membres Composant La Commission des hospices Civils de lui deffaire d’un semblable fardeau, ou du moins vouloir l’aider a le supporter. En venant a son secours Elle declare en outre avoir concu pour Le Surdit Enfant un attachement particulier, et que la seule raison de sa reclamation est le manque d’ouvrage de son surdit Mari. »

 

1812 Victor Isidore aime Euphrasie Callame

« Extrait du registre aux actes de naissances de la ville de Bruges… »

 

1813 rose mestdag (fille sans nom)

« (…) sur le rapport qui nous a été fait par la veuve de philippe Maeghe cultivatrice (…). Nous (…) sommes transporté au domicile de la dite veuve maeghe où étant, nous avons trouvé une femme malade qui avait avec elle un enfant du sexe feminin de l’âge de cinq à six ans. Voyant la position critique de cette inconnue nous lui avons demandée ses nom, prenoms, âge, lieu de naissance, profession et domicile, mais la maladie ayant fait des progrès trop rapides elle n’a pu nous repondre et est décedée le lendemain. N’ayant pas obtenir aucuns renseignement alterieurs à l’égard de la defunte et son enfant, nous avons aux termes de la loi (…) envoyé le dit enfant à l’hospice Civil de bruges aux fins d’y recevoir les secours accordés aux enfans abandonnés… »

 

1815 Calame (1-2)

"Ce Jourdhui dix du mois de Juillet de l’an 1800 quinze, (…), compartut devans nous (…) le Ser Richard Vanzande beau fils de la veuve Vanzande habitante de cette ville, lequél me fit la déclaration suivante, que la police de cette ville avait recu les ordres d’arrêter la nommée Jeanne Vanzande Epouse du Ser Gillis Victor Calamme, comme prévenue d’attentat aux bonnes mœurs, que par suite de cette arrestation trois enfans en bas age se trouvent abandonnés sans aucun secours et reduite a la plus affeuse misère, le Sr Calame par suite des evenements ayant perdu des recettes et serant refugié en france, avait laissé sa femme et sa famille abandonnée a leur sort sans secours n’y moyen d’existance, que la veuve vanzande mère de la femme Calamme ne possede plus rien, que depuis longtemps frappée de paralisie elle n’est plus susceptible de pourvoir a sa propre existance, et doit être nourie et entretenue par le Sieur With a qui elle a vendue sa maison grenée au plus du tiers de sa valeur, et qui était sa derniere resource que l’exposante, prends son respectueux recours vers Ms.Ms. Les membres composant la Commission des hospices Civils, afin qui là leur plaise declarer que les Enfans Calame soyent devenue Charge a l’état et classés parmi ceux abandonnés…"

 

1815 Calame (4-5-6)

"Expôse avec respect Isabelle fontain, veuve du Sr Boudewyn Vanzande, demeurant dans la dite ville (…) Qu’elle a appris avec le plus vif sentiment de Douleur, que sa fille, jeanne Vanzande Epouse du Sr Giles Victor Callâme, vient d’être arrêtée et traduite au Tribunal Correctionnel, comme hérésie( ?) d’attentat aux Bonnes Mœurs.

Le Sr Calame, cidevant Recepteur des Contributions des Commerces de Thourout, Aertryck et Ichteghem, ayant perdu les Recettes par suite des événemens survenus au commencement de 1814, s’est retiré en france depuis quatorze mois, pour y solliciter une autre place, et a abandonné sa femme avec six enfants et un septième qu’elle portait dans son sein.

Cette famille Malheureuse ne recevant aucun secours du Sr Callame qui, jusqu’à présent de Bruges, n’y a laissé que les Dettes, s’est trouvée bientot réduite à toutes les horreurs de l’indigence : L’Exposante et les autres Enfants sont soutenue quelque tems de leurs faibles moyens, mais les ressources etant epuissées, il ne leur a plus été possible de lui pretter( ?) au cun secours.

Telle est problablement la cause des désordres auxquels sa Malheuse fille, la De Callame s’est livrée ; Ces Désordres ont été connus trop tard de l’Exposante à qui il était impossible de les prévenir ou d’y mettre obstacle, la De Callame etant pas puissante de Mari, et par conséquent hors de celle de sa famille que d’ailleurs elle ne voyait plus depuis plusieurs mois.

L’Exposante ne Cherchera pas à atténuer les fautes de sa fille, ni à intercéder pour faire diminuer ou adoucir la juste punition qu’elle mérite, mais, Monsieur Le Maire, elle implôre vôtre commisération pour ses mal heureux Enfants partout pour les trois plus jeunes encore en bas âge

Ces Infortunés qui ne sont coupables d’aucun petit sont maintenant sans pain et sans asile

Le Maitre du Cabaret dit la Vie, les a réfugiés par commisération depuis l’arrestation de leur Mère mais il Déclare ne pouvoir les conserver plus long-téms

L’Exposante n’aurait pas secours à vos bontés, Monsieur Le Maire, s’il lui était possible de leur donner un asile, mais elle se trouve elle-même réduite à la Misere, attaquée depuis cinq ans, d’une paralysie qui lui ôte l’usage de toute la partie droite du corps, ne possêdant plus rien, elle est dans la Dépendance absoluë du Sr Wyght, locataire de sa Maison, il veut rien par pitié pour son âge et ses infirmités, lôger Gratuitement dans la dite Maison,  mais il lui a signiffié, il y a quatre jours, que n’elle recevait chez aucun des enfants de la De Callame, il la mettrait à la porte. Les autres enfants de l’Exposante se trouvent en réduits à peu près dans la même situation qu’elle, en sorte que personne dans la famille ne peut venir au secours de ces infortunées victimes des Evéneances ( ?) et de l’Inconduite de leurs Père et Mère.

Par Ces Motifs, Monsieur le Maire, l’Exposante prend la liberté de solliciter de vôtre justice et de la Bienfaissance des Commissions Charitables dont vous êtes Président, Le Placement des Enfants des Sr et De Callame dans un de les asiles consacrés aux orphelins ou aux Enfants abandonnés

C’est la Grâce qu’elle attend, avec toute confiance, de vôtre humanité et de votre bienveillance.

               Bruges le 7 Juillet 1815

Par ordre de ma Belle mêre qui ne peut ecrire par faute d’infirmité  

               Richard Vanzande "

1817 Philippus Kenninck (1)

"est comparu le Sr Antoine Beekeman, cordonnier journalier demeurant en cette ville (…), le quel nous a déclaré avoir chez lui un Enfant du Sexe masculin de l’âge de onze ans et 3 mois qui se nomme Philippe Kenninck, fils naturel de Cathérine Kenninck, le quelle est décédée en cette ville (…), que cette femme était Epouse d’un nommé Jean Tettaert le quel l’à abandonné depuis nombre d’années, que par le déces de la mère Cet Enfant se trouvait abandonné, Nous déclara en outre que n’étant qu’un simple Journalier, il ne pouvoir pourvoir à l’entretien et la nourriture de cet Enfant, et nous invitee de dresser procès-verbal de sa déclaration, pour être envoyé à la Commission des Hospices civile de la ville de Bruges, afin de porter la Enfant au Tableau des Enfans abandonnés"

 

1817 Rosalia, Joseph & Geneviève Devos

"est comparu la nommée Anne Maertens, Epouse de Pierre Alloo, demeurant en cette ville (…), la quelle nous déclara qu’un nommé Pierre Devos, veuf, indigent, (…) avait quitté la ville et en avait prévenue sa voisine et abandonnait trois Enfans, savoir Rosalie Devos, âgée de 8 ans, Joseph Devos, âgé de 4 ans et Geneviève Devos âgée d’environ un an, que par pillé elle en avoir pris deux Rozette( ?), nous déclara ne pouvoir les … attendre qu’elle était elle-même dans l’indigence et nous invita de dresser procès-verbal de sa déclaration afin de constater l’abandon de ses enfans"

 

1818 Franciscus Givé"

dat er op de achterplaetse van het Communael huijs, bewoont bij ambrosius plasschaert, door zijne schoondogter amelie verlé oudt 19 Jaeren aldaer is gevonden Een Kindt ter oude van ontrent drij Jaeren, zonder Iemant daer bij. Met het zelve gaende tot op de straete en Informerende aen wie dat Kindt toebehoorde is aldaer gekomen ambrosius verstraete zone van pieter oudt 18 Jaeren Wever van stijle woonende bij zijn vader regt over de achterpoorte van het Communael huijs den welken zeijt ende verklaert gezien te hebben dat zekere Francisca givé fa Alexander met het zelve Kindt is gekomen en gedregen op de achterplaetse en nedergezet en aldus weghgevlugt en geabbandoneert, zonder dat men tot op keden weet waer dezelve haer heeft gerettirreert en naer onderzoek is het zelve geabbandonneert Kindt genoemt franciscus zone van de genoemde Francisca givé geboren binnen deeze commune den 4 July 1815 en van alle welke hebbe gedresseert dit proces verbal om het zelve benevens het verlaeten Kindt te addresseren aen de Commissie van de Burgerlijke hospicen te Brugge, de welke volgens de wet belast zijn met het onderhoud van het geabbandonneert natuurlijk Kindt in questie"

 

1819 Warnier (famille)

“Note pour Monsieur Anthierens.

Demander l’autorisation à Monsieur le Président, de remettre à Warnier, (…), ayant 4 enfants en bas âge et dont la femme est depuis plusieurs mois maladive – 12 francs pour payer l’arrière de son loger – Mr de Dobbelaere, maître de pauvres, de son coté, remettra une égale somme, les gens sont signalés comme très actifs, honnêtes et rangés. C’est la maladie qui a amené l’état de gêne où ils sont maintenant"  

1822 Van Pachtenbeke (1-2)

"est comparue la nommée Cathérine Nowel, Epouse du Sr frans Vergalle, (…), la quelle nous déclara qu’elle logeait chez elle trois Enfans qui se trouvaient abandonnés par leur mère nommée Marie Van Pachtenbeke, détenue depuis six semaines à la maison de Réprission de la mendicité de cette ville. Sur cette déclaration nous avonbs pris des Renseignements concernant le position de Ces Enfans, desquels il resulte 1° que la prédite Marie Van Pachtenbeke, agée de 48 ans, née en la Commune de Dudzeele, Journalier de Profession, domicilié en cette ville depuis treize ans, se trouve détenue depuis six semaines à la maison de Répression de la mendicité de cette ville, 2° qu’elle a trois Enfans mineure savoir Antoinette françoise Van Pachtenbeke, née à Bruges le 24 8bre 1809, Amand françois Van Pachtenbeke, né à Bruges le 14 7bre 1812 et Marie therèse Van Pachtenbeke, aussi née à Bruges le 21 mars 1815 les quels par suite de la détention de leur se trouvent abandonnés."

 

1824 Catharine Paeschesoone en Julianus Rabaut

"Zijne Excellentie den stads-raed Gouverneur me te kennen gevende dat Coleta Rabaut en franciscus Paeschesoone beyde van Brugge, uyt het huys Van Justicie dezer stad, al waer zij zich bevinden met hunne Minderjaerige Kinderen Julianus franciscus Rabaut en Catharina Paeschesoone, in het Kort naer Gent moeten vervoerd worden, belast om U Edel gestrenge te verzoeken de voornoemde twee Kinderen spoediglijk uyt het gemelde huys Van Justicie te laeten weghaelen en de Verblijfkosten der zelve aldaer te betaelen. Vervolgens bidden wy Ued. Geste te willen voor het uythaelen der Zelve zonder eenigen uytstel zorg dragen, hunne Verblyfkosten voldoen en in hunnen onderhoud en hunne opvoeding verders voorzien.”

 

1834 Cellus (1-2)

“… compareerde den heere Lodewyk Ryelandt-Canneel, opziender der vondelingen en verlatene Kinderen die onder de zorg van het bestuur der burgerlijke gods huyzen deze Stad worden opgevoed ten laste van de Staet of van wie het behoord, verslag doende dat gisteren in zijn gesticht gebragt is geworden een Kind van het Vrouw geslagt, dat door de brief die de brengster van dit Kind in het ogenblik heeft afgegeven en waarin gevoegd een Kaert, waer op geschreven Natalie gillis, den 10 maerte 1834, het Kind het zelve een onwettig Kind is van zekere genoemde Amelia Gillis en genoemd is Natalie, het doopsel ontfangen heeft den 26 January 1834, in de Kerk van onze lieve Vrouw, dat by gemelde brief de moeder Smeekt om dat haer Kind zoude worden opgevoed door zyne zorg uit reden zij haer Kind niet kan opkweeken, gevolgentlijk hij het Kind by Voorrand had ontfangen als verlaten.

Ten gevolge het verslag van den heere Ryelandt Canneel, wij hebben ons naer den burgerstaet begeven ten einde ons te verzekeren of aldaer een Kind onder de naem Van Van Natalie Gillis was ingeschreven; zulks niet gevonden hebbende zijn wij overgegaen tot verdere onderzoek, en bevonden dat aldaer opgeschreven stond onder de dato 25 January 1834, een Kind onder de naem van Natalie Joanna Cellus, dogter van Amelia Cellus, particuliere oud 24 Jaer geboren te Scheldewindeke (oost Vlaenderen) woonende alhier ten huyze van Jan Bouvaert (…), waer uit volgd dat geen twiffel bestaet of dit Kind is het zelve die den heere Ryelandt Canneel by voorraed heeft opgenomen ten einde ons daer af te verzekeren Wij hebben den gemelden Jan Bouvaert voor ons laten komen, hem gevraegd hebbende of op den 25 January last, een genaemde Amelie Cellus, in zijne huyze was bevallen van een Kind van het Vrouw geslagt, Antwoord Ja; gevraegd of zij haer thans nog in zijne woonst bevond, Antwoord neen, dat de zelve in den beginne van de maend January ll, komende uit haren dienst als gewoond hebbende bij den heer Moerman, ten zijne huyze was gekomen Vragende om er te mogen verblijven tot wanneer zij zoude gelegen zijn, dat op de vraeg hij haer had ontvangen, dat negen dagen naer zy was bevallen met haer Kind uit zijn huis is vertrokken, en sedert dan haer nimmer meer heeft gezien nog niet weet waer zij haer ophoud, den heer Moerman, Voor ons gekomen zijnde heeft verklaerd dat wanneer hij gewaer is geworden dat Amelia Cellus, die sedert 18 maenden ten zijne huyze als dienstmeid was woonende, in staet van zwangerheyd was, haer heeft weg gezonden en haer sedert niet meer gezien nog niet weet waer zij zich thans bevind.

Alle verdere zoekingen tot het ontdekken van gemelde Amelia Cellus zijn tot dus verre vrugteloos geweest, om deze reden vermeenen wij dat haer Kind voor als nu als verlaten moet worden beschouwd om onder de zorg van het bovengemelde bestuur te worden opgevoed ten laste van wie het zal behooren.”

 

1834 franciscus De Clerck

“(…) is verscheenen Maria Iperman huisvrouwe van franciscus Gerrij werkman (…) vergezeld door den genaemden franciscus De Clerck geboren te Brugge den 19 july 1819 en last woonende bij Catherine Van houcke (…), onwettigen zoon van joanna oud dryendertig jaeren geboren te Brugge, en last alhier gewoond, welke last genoemde wegens diefstal sedert omtrent twee jaeren door de Correctienneele regt bank te gend tot vijf jaeren opsluit is veroordeeld geworden, Dus voorgenaemden franciscus Declerck als minderjaerig en zonder middelen van bestaen, als verlaeten Kind moet aenzien worden.”

 

1834 HyacintheElise Lievens (1-2)

“Procesverbael wegens hyacinthe Elisa Lievens, welke als Verlaeten Kind moet beschouwd worden, (…) is voor ons verschenen, Isabelle Rosselle, weduwe van Joannes De Craemer, woonende alhier (…), verslag doende dat zij sedert drie maenden een Kind van zekeren Bruno Lievens woonende alhier genaemd hyacinthe Elisa Lievens, gebooren te brugge den 13 augusty 1833, heeft aenveerd van te kweeken, tegen betaeling van 45 centimen per dag, dat zij vernoomen heeft dat eenige dagen naer dat gezegden Lievens Zyn Kind bij haer had geplaetst hij de stad heeft verlaeten met zijne vrouw zonder te weten waer hij zich thans ophoud.

Volgens genomen inlichtingen zoude Bruno Lievens met zijne Vrouwe, welken alhier zijn onderstand domicilie heeft, heden omtrend de dr[y] maenden de Stad heymelijk hebben verlaeten en zoude zich thans te Parijs bevinden, gevolgentlijk Verneemen Wy dat het bovengeme[lde] Kind, provisionneelijk door het bestuer der Burgerlijke hospitaelen zoude moeten onderhouden worden.”

 

1834 Joannes Bte Denijs

“(…) Compareerde den genoemden françois Hillebrandt, portier in het gast huis St Juliano, bestuurd door den heere ryelandt-Canneel, opziender der Vondelingen en verlatene Kinderen die door de zorg van het bestuur der Burgerlyke godshuyzen dezer Stad worden opgevoed ten laste van de Staet of van wie het behoord, Verslag doende dat in de voorige nagt ontrent ten elf uren aen het gesticht geweldig wierd gebeld. Wanneer men de voordeur geopend had Zekere genoemde Marie Peel Vrouw Van Jacobus Calliau en andere geburen voor de deur stonden Zeggende aen het gast huis hadden hooren bellen uit hun woonsten waren gekomen en bemerkt hadden men aldaer voor de eur een Kind hadden gelegd, dit Kind binnen gebragt. Teynde men bemerkt had het Zelve Van het mannelijk geslagt was en geene Kenteekens of schrijften by zich had, gevolgentlyk dit Kind als vondeling aen den burger Stad had verklaerd. Om drie uren na middeg Compareerde andermael den genoemden françois Hillebrandt, verslag doende dat hy vernomen had day dit Kind een onwettig Kind was van Zekere Blondina Denys, woonende ten huyze Van Francisca Vanhove Vrouw Jan Mestdagh (…), alwaer zy op den 27 der voorige maend was bevallen, dat men reeds de Vrouw Mestdagh in het gast huis verzogt had, dat dezelve dit Kind had erkend Voor dit van Blondina Denys, en verklaerd had dat de zelveBlondina gistern uit hare woonst met haer Kind was vertrokken zeggende Zy naer Beernem hare geboorte plaets terug Keerde.

De boven gemelde Francisca Van Hove Vrouw van Jan Mestdagh, voor ons gekomen zeynde, heeft ons wegens dit Kind de volgende inlichtingen gegeven, dat de genoemde Blondina Denys, geboren te Beernem, in de maend april ll., zwanger zynde ten hare huyze was komen woonen en er op den 27 Juny ll. was bevallen van een kind van het mannelijk geslagt, welk behoorlyk aen den burger Staet aengeboden is geweest en ingeschreven onder de naem Van Joannes Baptiste Denys; dat gisteren om vijf uren na middag gezegde Blondina Denys, met haer Kind uit haer huys was vertrokken Zeggende zij terug naer Beernem gong, dat zy Blondina had verzogt om haer Kind niet mede te nemen en by haer te laten. Zy er wel zoude voor gezorgd hebben, maer neen dat Blondina Zulks niet begeerde te doen en alzoo vertrokken was, dat zy Comparante des anderendags gevraegd is geweest in het gast huis St Juliano men haer aldaer een Kind voorbragt en vraegde of zy het Zelve erkende, dat zy dadelyk dit Kind heeft erkend voor het onwettig Kind van Blondina Denys; In den burgerstaet hebben wij op het register der geboorten ingeschreven gevonden onder de date 27 Juny 1834 een Kind onder de naem van Jan Bte Denys, onwettige zoon van Blondina Denys, geboren te Beernem en woonende alhier, dus uit alles wat hierboven is het genoegzaem vast gesteld dat het Kind welk in de nagt van den 7 July 1834, in het gast huis gedragen is geworden het zelve is van Blondina Denys, welk voor als nu als verlaten dient te worden beschouwd om onder de zorg van het bestuur der burgerlijke godshuyzen dezer Stad te worden opgevoed ten laste van de Staet of van wie het zal behooren.”

 

1834 Adelaide D’helft

“Proces verbal ten laste van adelaide d’helft als verlaeten Kind. (…) is verscheenen adelaide D’helft geboren te brugge den 17e octobre 1821, dochter van joannes en van philipine Rylandt overleden, welke dochter ten gevolge van het vonnis den 5 april letsleden tegen haeren vader uitgesproken, die hem verwijst in eene gevangenis zittinge gedurend twee jaeren, aen zich zelven is overgelaeten, en als minderjaerig zijnde moet de zelve als verlaeten Kind opgenomen worden.”

 

1834 Josephus Leopoldus D’hont

“(…) compareerde den genoemden Hillebrandt, françois, bedienden in het gast huis St Juliaen, bestuurd door den heere Lodewyk Ryelandt-Canneel, opziender der vondelingen en verlatene Kinderen die door de zorg van het bestuur der burgerlyke Godshuyzen dezer Stad worden opgevoed ten laste van de Staet of van wie het behoord, verslag doende dat gisteren om trent ten Zes uren van den avond een vrouws persoon wiens naem hem is onbekend in gezegde gesticht een Kind had gebragt zeggende haer Kind te zyn en niet te Kunnen opvoeden en alzoo was vertrokkene, dat naer zy vertrokken was men bemerkt had dit kind van het mannelyk geslagt te zijn en op zich had het hier nevens gaende schrijft, inhoudende “Mynheer myn Kind is geboren den 10 meye 1834 en is gedoopt onder de naem van Josephus zoon van Joanna te Brugge.

Ten gevolge het verslag van den Comparant wy hebben ons naer den burger staet begeven ten einde ons te verzekeren aen wie gemelde Kind zoude behoorende zijn, al waer wy op het register der geboorten ingeschreven vonden een Kind onder de naemen van Josephus Leopoldus D’hont, zoon van Joanna D’hont, naeyster oud 30 Jaren geboren te Oostkerke woonende te Brugge (…), geboren op den elfsten meye 1834;

Agtervolgens deze inlichtingen wij hebben gemelde Joanna D’hont voor ons laten Komen, haer gevragd hebbende of zy onlangs was bevallen zoo ja of zy haer Kind met haer had.

Antwoord dat zy op den tienden der maend meye ll. was bevallen van een Kind van het mannelyk geslagt welk op den burger staet onder de naem van Josephus Leopoldus D’hont ingeschreven is geweest, dat het haer onmogelijk zynde het zelve te kunnen Kweeken om reden zij geene middelen heeft en zich in groote aermoede bevind haer gezegde Kind naer het gast huis St Juliaen had gedragen in den avond van den 13 dezer maend, dat zy nog een onwettig Kind heeft die reeds 5 Jaren oud is welk zij met groote moeite kan opvoeden.

Uit dit alles wat hier boven is het bewezen dat het Kind welk op den 13 dezer in het gast huis St Juliaen opgenomen is geworden het zelve is van gezegde Joanna D’hont, welke wy verklaren in groote aermoede te zyn en buiten Staet haer gemelde Kind te Kunnen opvoeden, om deze reden zijn wij van gevoelen het zelve voor als nu als verlaten zoude worden beschouwd en opgevoed ten laste van wie het zal behooren, onder de zorg van het bestuur der Burgerlyke godshuyzen dezer Stad."

 

1834 Antoinette Catharina Paesschezoone

“(…) compareerde de genoemde Regina Beulens weduwe van Pieter Parrin, woonende ter gemeente St Andries, welke verklaerde dat zy sedert twee dagen ten hare huyze opgenomen had een Kind met naem Antoinette Catharina Passchezoone die door hare ouders verlaten was, dat zij dit kind …(?) eenige Jaren nog opgevoed als verlaten zynde onder de Zorg der Commissie, van de burgerlijke godshuyzen dezer Stad, zij het zelve niet kan onderhouden zonder vergelding,

Volgens onderrigtingen is dit Kind dogter van franciscus Paesschezoone en Theresia Pigon(?), oud 13 à 14 Jaren, en schind geboren te zijn te gend op St Pieters, wij (…) verklaren het van onze Kennis is dat de ouders van gezegde Kind sedert lange Jaren afwezig zijn uit deze Stad en Sedert hun afwezigheid meermaels in echtenis en veroordeeld zyn geweest door de Crimineele regt bank te gend wegens diefstal, en naer hun vrystelling geene vaste woonst plaets hebben gehad en tot heden ten alle kanten rond zwerven; om alle deze redenen vermeenen wy dat het boven gemelde Kind als verlaten van zyn ouders moet worden beschouwd om door de Zorg van het bestuur der burgerlyke gods huyzen dezer Stad te worden opgevoed ten laste van den Staet.”

 

1895 Dumon (1-2)

“Mon Mari, Mr Charles Dumon né à Bruges, y est décédé fin février 1894 – et Je suis restée veuve avec trois jeunes enfants. J’ai eu le malheur de perdre la plus jeune encore cette même année. Mon aînée est une fille de 15 ans, maladive et d’un caractère difficile, ce qui fait qu’au lieu d’expirer d’elle une aide dans un temps donné. Je n’en attend malheureusement que de la peine. Du reste, Je voudrais, étant dans fortune, donner  un métier à cette enfant, Je ne veux ni ne puis la faire entrer dans un atelier, Ma modeste position d’employée me rend en outre impossible l’entretien et l’éducation des deux enfants qui me restent, car j’ai encore un fils de neuf ans. Je viens donc vous demander ? Monsieur le Bourgmaitre, de bien vouloir me dire de quelle façon la Ville peut me venir en aide dans cette occurrence. Je crois avoir droit à l’entrée de ma fille dans un orphelinat, mais cette mesure me serait bien pénible et je m’y résoudrai qu’en dernier ressort. Au bien de la prendre totalement à sa charge Jusque 21 ans, la Ville pourrait-elle la mettre pendant un an ou deux dans un établissement d’education quelconque, une école professionnelle par exemple, où elle pourait terminer son éducation, et apprendre un métier ? Je vous serai bien reconnaisante, Monsieur le Bourgmestre, de bien vouloir me renseigner à ce sujet, et soyez certain que tout ce que vous pourrez faire pour me rendre service Ces une bonne action envers une mère bien malheureuse. Recevez Je vous prie, Monsieur, l’expression de mes remercîments anticipiés et de mes meilleurs sentiments

                              Vve C. Dumon"

 

1891 Vincke (1)

"Vincke Augustinus geb : te Emelghem den 25sten July 1822, zoon van Isabelle Vincke Bruges (fc) abs:

Mijnheer, Deze behoeftige, schilder en visser van beroep kan goed werken – maar hij doet het niet garn:! Hij is in Juny van ‘t ge[s]ticht der zusters van den Armen, weggegaan om dat hij daar toch iets moest doen;

In ’t zaksken, …(?) is dat beter: vrij zijn, niet anders doen als bedelen, met camaraden, groote pinten en druppels drinken, en veel onderstand ontvangen, dat is een levenken naar den waren zin. Sedert eenigen tyd, houde ik mij met dezen man bezig, geef hem zelfs onderstand (…) maar ik kan niet zeggen wat ik best ten zijnen voordeele zoude aanvragen – dwang tot werken of plaatsing in den buiten???”

 

1891 Auguste Vincke (2)

“Mijnheer de Gouverneur. Ik ondergeteekende Vincke Auguste, geboren te Emelghem den 25 July 1822, thans zonder middelen van bestaan, ’t huis liggende in het Zaksje op logement, komt u bij deze ootmoediglijk smeeken.

Dat mijnen gevorderden ouderdom mij in de onmogelijkheid stelt nog te werken; Dat daarbij ik gebrekelijk ben, en mijn bestaan niet meer kan verdienen; en ik ook van alle middelen beroofd ben:

Opdat het U Edele zou gelieven, mij onderstand zoudt verleenen, welke ik bij dees U ootmoediglijk komt verzoeken. Verhoopende, Mynheer de Gouverneur, dat gij eene ongelukkige zult bijstaan en helpen, ben ik Uwen nederigen dienaar.                          

                                                                             A. Vijncke"

 

1891 Eugenie Clement (2)

“Pardonnez mon griffonnage. Monsieur Delbaere Voila ce que je puis Vous en voyez apres les demarches faites. Je suis du bon part avant de partir pour Roubaix en 1880, que ma mère m’as dis de m’avoir déclaré pres d’elle en cas il me surviendrerai quelque chose, toujoursen etant malade.

J’etais à la maison paternelle. J’ai été travaillé en l’étranger pour venir en aide a ma mère qui habitait une maison d’hospices et ne recevait que quatre frncs ce qui était impossible de pouvoir vivre presque tout ce que je gagnais je la donnerai

Je n’étais jamais 2 mois sans [travail] à Bruges ne fusse que pour quelques heures au 86 quand elle est terrible malade. Je suis venu et resté pres d’elle, Jusqu‘au moment quan la porté au terre le 2 aout 86 (…) J’ai été obligée de preter de l’argent pour me retourner. J’ai continué à travaillé un peu mais me trouvant déjà accablé des Rhumatismes tous les ans deux trois fois. Je venais encore à Bruges une fois chez l’une et chez l’autre et voyant que je gagneris presque plus assez pour survenir à mes besoins, C’est alors que je me suis décidé d’aller à l’hopital à Roubaix. Environs 2 mois à ma sortie il m’as été impossible d’aller travaillé encore, les médecins me le defendent en 1890 Je suis venue à Bruges pour entré à l’hopital au mois de novembre et ai recues un billet à Paris(?) de la République Francaise ils fassent me declarer ou Je Venais et en surtout au mois de Juillet Je l’ai reclamé Il m’a repondue que cela se trouvait au bureau des Hospices le 4 aout, du nouveau J’ai été à l’hopital jusqu’au mois de Septembre et voyant pas de guerison, J’ai quitté

Je ne pouvais payé de loger de maison et ne rien avoir si je pourrai encore travailler Je ne resterai pas à Bruges en attendant une aumone , mais le travail m’as épuisé, ce n’est pas comme à Bruges J’ai déjà été un Jour et deux nuit sans quitter Voici m’encertifient ou J’ai travaillé puis l’adresse ou J’ai habité depuis mon sejour en france ou J’ai demeuré et nous en a écris rue Saint Joseph et 90 se trouve aux hospices depuis le 26 avril 80 jusqu’au mois de novembre 10 Je suis au ma 63e année. Je ne puis plus travaille et il y à des moment Je ne puis m’aider moi-même Je ne demande pas grand-chose avec ce que Votre bonté m’as envoyer

Je m’en contente au mois de juin me loger et mangé un morceau de pain et si J’eu le bonheur de survivre a une parente ou nous heriter

Je suis contente de remettre ce que J’aurai reçue de votre bonté aussi Mr en 1887 quand mon oncle Bernard Francois delanot docteur en Medecine et le principal a l’hopital il a bien laissé aux Hospices Je tiens aussi de Monsieur Verriest qui a été si longtemp à l’hopital l’hiver passé il me l’a dis à mon sejour a l’hopital …( ?). Vous aussi le service que Je vous aies rendus concernant les enfants Flaur( ?) Blomme 20 fr. par mois et 240 frnc par an sans les autres besoins. J’espere que vous prendrez ma lettre en consideration et que vous m’enverrez ce que Votre bonté m’en de va donner si il faut d’autres pieces …( ?) mais pour aller Je ne puis ne par de pas …( ?) s’il vous plait

                              Eugenie Clement (…)"

 

1891 Eugenie Clement (6-7)

« Monsieur Delbaere, J’ai été tres surpris de vous voir venir chez moi concernant mes pieces elles ont été longtemps chez tous autres les Messieurs il y à environ une quinzieme de jour sont venue chez moi et voyant ma position sue je me trouvais qu’un de ces Mrs m’a fait le billet pour vous remettre il ne faut pas me faire courir plus à droite ou à gauche J’ai de la peine à Marcher une vingtieme de pas et envoyer l’une ou l’autre des gens de Bruges sont trop interessé. Monsieur Delbaere souvenez vous il n’y a pas si longtemps que les enfants de Louis Flaur( ?) qui était en pension à charge des hospices chez la Veuve Anna Blomme qui vous faisait croire qu elle innocent( ?) que le père se trouvait à Roubaix. C’est moi qui vous à fait connaitre sachant que le père vivait bien et qui sources( ?) fait de l’argent et venant tres souvent à Bruges J’ai demandé conseil à une personne qui m’a donner l’adresse d’ecrire au Membres des Hospices chose que J’ai fait imediatement.

Mr s’il y a quelque chose pour moi ayez la bonté de venir chez moi impossible de venir moi-même et Prière de venir Jusqu’à haut les gens de la maison n’ont pas besoin de connaitre mes affaires

Dans l’espoir fondée que Votre inépuisable bon Cœur envers les malheureux aura la bonté de venir

J’ai l’honneur d’être Votre devoue Servante

                              Eugenie Clement »

 

1891 Eugenie Clement (8)

« Permettez que, Je Vous adresse le present Comme Vous m’aviez dis de ci venir dans quelques Jour Je croyais que Votre honorable personnem’aurait porté hier (…) un peu de secour Je ne puis plus rien faire meme pas encore le travail de mon petit menage.

J’ai de la peine à marcher pour la petite chambre que Vous avez Vu il faut payer quantre francs depuis le 1° le mois est éclu( ?) et avec quoi Voulez Vous que je paye

Je Vous serez tres reconnaisante si Vous Vouderiez venir à mon secour Comme Cela a été convenu.

Depuis 3 mois tous ce que J’ai reçu a été les cinq frans que vous m’avez porté puis, deux pain quoi a été cherché a l’eglise Comment Voulez Vous que Je Vis avec cela Je n’exige pas l’inpossible

Vous devez comprendre Monsr que Je ne puis Coucher à la rue qu il faut un toit pour me loger. Je compte sur Votre inépuisable bon Cœur que Vous Viendrez au secour d’une malheureuse Si le temp ne vous permet pas de venir Vous-même indiquez la place ou que Je pourrai recevoir quelque chose J’enverrai que quelqu’un avec un billet

Je me trouve sans feu et Jamais Je n’ai demand l’ …( ?)

Receve mes salutations et se remercienant d’avance. Faisant 63 ans …( ?) recu de mon travail qui m as épuisé

Votre devoué Servante

                              Eugenie Clement »

        

                                             Doven – Blinden

 

1887 Lobbregt

« Ik heb gisteren voor noemde behoeftige gaan bezoeken – welkers huys houden geheel voldoende is onder alle opzichten. Haren overleden man was glazemaker, en de vrouw was naaister en daar zy maar een Kind hadden – en beide geld wonnen, Kwamen zy wel aan ’t brood.

By ’t verliezen van haren man, zyn de zaken zeer veranderd – en bij toe maat van ongeluk, en gelykvormig de verklaringen van den Heer geneesheer Van Der Ghinste, kan deze vrouw niet meer zien om te naaijen – blind is zy niet!!! want dezen morgend is zy naar myn huys gekomen – geheel alleen en zonder geleide wederom naar haar huys gegaan. Zy vraagt buiten gewoonen onderstand. Aanvaard Mynh: de verzekering myner hoog achting.”

 

1891 Van Brussel

Dr. Van Steenkiste: “oude granulatiën, verzweeringen en matte plekken in de twee hoornvliezen.”

 

 Sd Tavernier (2-3)

                              “Note:

La Veuve Tavernier, laissée Sans ressources par la mort de Son mari, étant, par Suite de Son infirmité, incapable de tout travail et n’ayant pour Soutien qu’une petite fille âgée de 16 ans, a ouvert, grâce à quelques secours, une petite boutique ou elle vend un peu de laine et des bonbons pour les enfants. Cette petite industrie ne Saurait, au début Surtout, Suffire à pourvoir à Ses besoins : dont en espère qu’un Secours qui Serait donné à une ou deux année, lui permettant d’attendre le moment où Sa fille pourra la Soutenir en Son travail

                                                                       

La fille …( ?) C’est dévoué toute Sa Vie à Soignee Sa mère qui vient de mourir à l’hôpital après une longue maladie. Son infirmité ne lui permet pas a gagner Son existence. »

            

                                                       Verlatene kinderen – Vondelingen – weezen

 10 RF Joannes Felix Voordeure

« Extrait du Registre aux actes des naissances de la Ville de Bruges Chef Lieu du département de la Lys (…)

Acte de naissance de Jean Felix Voordeure, Enfant trouvé hier à sept heures et demie du soir comme il Constat par le procès Verbal dressé par Le Juge de paix, du troisième arrondissement de Cette Ville de Bruges (…)

L’an dix de la République française, Le vingt sept du mois de frimaire, pardevant nous (…) est Comparue le Citoyen Jean Lootens, ouvrier agé de 46 ans, domicilié à Bruges, (…), le quel nous a déclaré que hier au soir aux environs quart après sept heures, passante par la Rue dit Klokkenmansstraete derriere la Magdaleine, il a trouvé deposé sur la porte de derriere (…) Celle d’entrée de la Maison de detention dite la Magdaleine un enfant, Male, qui d’après les (…) présumé peut avoir L’age de quatre Jours, enveloppés d’une chemise, à Manchettes, d’un drap d’enfant Couleur Vert du idem de Couleur orange (…) »

 

11 RF fille sans nom 

« (…) Le Citoijen Louis Van houtte, Cultivateur demeurant en la dite Commune de Lapscheure, Le quel Nous à Declaré que hier vers Six heures du Soir est Venue Chez lui un Citoijen inconnu parlant la langue francaise Et peu de flamand, âgé d’Environs quarante ans, Taille d’un mêtre Six Cent Cinquante deux Milimètres Cheveux et sourcils noirs, ijeux Bruns, nez gros, Bouche large, menton rond, visage maigre Et long, habillemens un grand Gilet bleux, pantalon de toile blanc, souliers avec Cordons, Chapeau rond, (…) avec lui deux Enfans dont un Garçon agé d’Environs de neuf ans Taille de neuf cent millimètres peu de Cheveux Bruns, ijeux Bruns, nez & bouche petite habillement Gilet bleux, Culote De Toile, bas de laine Souliers avec Cordons, Chapeau rond, Et une petite fille agée d’Environs deux ans, aijant Cheveux Bruns, yeux Noirs, nez petite Bouche petite, menton rond, Visage Maigre, habillement : bonnet Brun, (…) Et Jupe Bleux, bas de laine Et souliers avec Cordons, Le quel Aiant demandé pour passer la nuit dans Sa grange, le Comparant l’a consenti que pendant La nuit L’inconnue Susmentionné Est parti avec le petit garçon, Et qu’il i à abandonné la petite fille, de quel Abandon, le Comparant declare d’Etre Appercu le Matin vers les Cinq heures en Entrant dans Sa Grange, au moment Que le dit Enfant pleurait.

Surquel rapport Nous Nous sommes Transporté à L’instant au domicile du Comparant pour Constater le fait, en Etant arrivées Nous avons trouvé en Effet une petite fille agée d’Environs deux ans ( :Signalement.) la quelle Nous avons interrogé

Sur Tout les points et notamment Sur Son Nom, Ce lui de Son Père Et de Sa Mère, Et n’aijant pu en tirer Aucun indice ni Eclaircissement. Nous Avons de Suite fait faire les perquisitions et recherche necessaire pour decouvrir Le Père de Cette infortunée, de tout quoi Nous avons dressé le présent procès Verbal, que le dit Citoijen Louis Van houtte à Signé avec Nous. »

 

1807 Marie trouvée

« (…) est comparu Barbe D’hooghe, Sage-femme, la quelle nous a réprésentée un Enfant, qu’elle avait trouvé ce matin à huit heures et, ----, donnée dans l’Eglise de St Donat, dernière la porte du d’entrée du Coté du Sud. Après avoir examiné le dit Enfant, nous avons trouvé qu’il paraissait nouvellement né, qu’il était du Sexe féminin, qu’il était Vêtu d’une chémise de toile par-dessus de la quelle il avait un Jupon de Coton brune à manchets rouges et qu’il était emailloté dans un maillot de laine blanc sans aucune autre marque qui puisse mèner à la Connaissance des auteurs de Ses Jours (…) et après choix donné au dit Enfant les Nom et prénom de Marie Trouvée (…) .»

 

1836 Petrus Del’ange (1-2)

« (…) den welken ons verklaerd heeft dat hy (…), gaende over de Simon Stevens plaets, het hem dogt het gekreyt van een Kind te hooren, en daer op naederende, inderdaed, op een der trappen aen de voordeur der herberg, genaemd den Engel, een Kleyn Kind heeft vinden liggen ’t welk gewonden was in eenen gebreyden gryssen Saeyetten rok, geboord met blauw gekeperd lint, waer aen vast gemaekt waeren twee Lysten, rondom het lyf hebbende twee zwarte baeye pissere(?), van verscheide stukken aen een genaeyd, eenen witten lynwaeten pisdoek, verders een Katoene Kapotjen met roode bloemkens, gevoyerd met roode Siamoise, verders een blauw en geluw gestreept Katoene Kapotjen, nog een gebreyd Katoene Lyveken; een hemdeken van witte percalie(?); rondom den hals een gedeelte van eenen witten neusdoek van de Zelfde Stoffe; en eyndelyk op het hoofd een blauwe calicot mutsken gevoyerd met bruyne gestreepte Cantonette, daer boven nog een blauw en geluw gestreept Katoene mutsken waer op, ten laetsten, een wit gebreyd Katoene mutsken omzet met een Wit Kantjen, het Kind heden ons vertoond is van het mannelyk geslacht, en Schynt den ouderdom te hebben van omtrent dry Weken, verders zyn er geene merkbaere teekenen op het Zelve gevonden die Zyne ouders Kunnen aenwyzen; nae aen gezegd Kind de naemen te hebben gegeven van Petrus Del’ange, hebben wy bevolen het Zelve aen de Commissie der Burgerlyke Godshuyzen te doen overhandigen.”

 

1916 Vrouw Emile Le Back Alvoet

“Waarde Heeren, De ondergeteekende vrouw Joanna Alvoet, wonende (…), te Brugge, echtgenoote van Le back Emile, soldaat bij het Belgisch leger. Neemt de volhardige eerbiedigheid U ter kennis te brengen als dat zij in de maand Augustus negentien honderd vijftien haar roode kaart ontnomen is geweest, voor een aan klacht die tegen haar ingediend was. Moeder van vier minderjarige kinderen respectievelijk negen, zeven, vijf en drie jaren oud, in groote armoede en ellende verkeerende, smeek zij u, waarde Heeren, om hare roode kaart zoo haast mogelijk terug te mogen hebben, om het bedrag er van te kunnen ontvangen, zoo niet zal zij met hare minderjarige kinderen van honger en armoede moeten omkomen.

Hoopende, waarde Heeren, als dat zij door haar goed gedrag, welke zij meer dan zes maanden na leeft, dat Gij aan hare vraag zal volharden om de armoede en ellende te doen verdwijnen van haar en hare minderjarige kinderen, door het teruggeven van hare roode kaart, bied zij , waarde Heeren, Burgemeester en Schepenen, hare volhardige groetenissen, en blijft met den diepsten eerbied van dankbaarheid Uwe onderdanige dienares.

                              % geteekend % Vrouw Emile Le Back-Alvoet”

 

1916 Vrouw Schuddinck

“ Plaatselyk Comiteit ‘Hulp aan de Noodlydenden’.

Aan het provinciaal hulp en voedingscomiteit.

Mynheeren, Als gevolg aan uwen brief van 7 Oogst 1916, hebben wij de eer u te laten weten de roode kaart  de Vrouw Schuddinck Joseph (…) voor haar slecht gedrag afgenomen werden.

Aanvaardt, Mynheeren, de verzekering onzer onderscheidene achting.

2) Idem: voor Vrouw Emiel Le bacq

3)… weten dat de vermeerdering van hulp door het werkloozenfonds niet verleend is geweest aan Vrouw Gustaaf Sabbe, (…), omdat zij herberg hield. De verordening van dit Comiteit laat niet toe onderstand te verleenen aan herbergiers.

Het toezichtsluik(?) door ons Comiteit ingericht zal in hare eerstkomende zitting eene beslissing nemen voor wat de Roode kaart betreft.”

 

sd Sylvie Nolf

“Mijnheer, Ik bid u hoogachtig Heer mijn smeekschrift te willen aanhooren, een arme blinde vrouw die u smeekt Mijnheer toch een kleine verhooging te bekomen van wegens den onderstand. Vrouw Sylvie Nolf geboren te Brugge den 15st Juni 1852 blinde zijnde mijn man Prosper Moerman geboren den 5 octobre 1856 ook ziekelijk Mijnheer 1fr. per dag trekkende bevinden wij ons tegen woordig in de grootste ellende daar het leven toch zoo schrikkelijk duur is en dat wij nog in staan om wekelijks 2 frank te betalen voor huis pacht, het t’ is om dezen reden Mijnheer dat ik mij tot U wendt omdat gij Achtbaere Heer een goed hert bezit en dat ik verhoop door u hooge tusschenkomst een kleine verhooging te genieten.

Hopende Heer een gunstig antwoord van u te mogen bekomen bied ik u mijn oprechten gevoelens van dankbaarheid van wegens een arme blinde vrouw.

                              Silvie Nolf”

 

                          Voorgelezen op erfgoeddag 2011:

Petrus Josephus Plumasse

Gevonden den 10 December 1851 om Zeven uren S’avonds aen het gesticht St Julien Schynende Zes weken oud te zyn.

 

N° 3246

Extract uyt het register Der acten van Geboorten, behouden en berustende ten Kantoore van den burger Staet der Stad Brugge, hoofd plaets der provincie West-Vlaenderen, van ’t Jaer 1800 acht en dertig

 

Isabelle Virginie Vivandière

N°19

Ten Jare achttien honderd acht en dertig, den een en twintigsten maert, om dry ueren nae middag is voor ons (…) gecompareerd: Franciscus Hillebrandt, oud acht en dertig jaren, dienstbode in St Julianus hospitael in de bouverie Straet (…), den Welken ons Verklaerd heeft dat hy gisteren twintigsten dezer loopende maend om negen ueren en half S’avonds hoorende bellen, in het openen Van de deur voor de Zelve, op den dorpel, heeft vinden liggen een Kind gewonden in eenen blauwen gelapten Katoenen doek half bleek blauwe en half roode bloemekens dragende, gevoyerd door Katoene en lynwaete lappen, waer onder een Stuk groen gestreept tapyt dienende voor pisdoek, onder ’t welke nog een bael Katoenen gelapten doek, op het lyf hebbende een Wit calicote gestopt hemdeken, daer boven een arm-baeyken van gedrukt Katoen waer van het Koleur Verdwenen door de Sleet, rondom den hals, eenen rooden Katoenen gebloemden neusdoek met Scheuren, en op de borst eenen  driehoekigen Wit gebloemden neusdoek, eyndelyk op het hoofd een Wit calicot ondermutsken waer in gebrande hollekens, daer boven nog een Wit bael Katoen boven mutsken.

Het bovengemeld Kind had op zich een Stuksken papier Waer op geschreven Staet: Isabella Treyzia gedopt; en verders een dryhoekig Stuk Speel Kaert makende de helft van ruyte Zeven of ruyte acht Waere in een Vierkante holleken in ’t midden gesneden is. Het Kind, heden ons Vertoond, is van het Vrouwelyk geslacht en Schynt tusschen Zeven à acht Weken oud te zyn. Verders zyn er geene merkbare teekenen op het Zelve gevonden die Zyne ouders Kunnen aenwyzen. Na aen gezegd Kind de naem en voornamen te hebben gegeven Van Isabella Virginie Vivandière, hebben wy bevolen het Zelve aen de Commissie der burgerlyke godshuyzen te doen overhandigen (…).

 

 

 

 

Royaume de Belgique             Province de la Flandre Occidentale    Ville de Bruges.

                                Uittrek uit het register van geboorten van het jaar

achttien honderd acht en tachentig

Ten jare Achttien honderd Acht en tachentig, den een en dertigsten October, om vier ure namiddag, is voor ons (…) verschen: Isidore Zwaenepoel, Agent van Politie, oud een en dertig jaren, wonende te Brugge; dewelke ons verklaard heeft, dat hij gisteren op dienst zijnde, Schouwburgplaats en aanpalende Straten, onder het voorportaal des schouwburgs, nabij de voornaamste ingangdeur, heeft vinden liggen een kartonnen hoeden doos, in hetwelke zich bevond een nieuw geboren kind, hetwelk gewikkeld was in een stuk witte stof, omvangen door een stuk zwarte stof, voortkomende naar alle waarschijnlijkheid van een voorschoot; de helft der doos behelsde een deel goede wol.

Het kind heden ons vertoond is van het Mannelijk geslacht en schijnt geboren te zijn den dag der vinding. Verders zijn er geene merkbare teekens, noch op de doos, noch op de stukken stoffen gevonden, die de ouders van gezeid kind zouden kunnen aanwijzen. Naar aan gemeld kind de namen te hebben gegeven, van Joseph Maria Van Schouwburg, hebben wij bevolen hetzelfde aan de Commissie der Burgerlijke Godshuizen alhier te doen overhandigen (…)

 

 

Bruges, le 30 Octobre 1888.

 

Monsieur le Procureur du Roi,

 

J’ai l’honneur de porter à votre connaissance que ce soir vers 9 heures, l’agent de police, Isidore Zwaenepoel, étant de service place du théâtre et rues envoisinantes a trouvé sous le porche du théâtre, placé contre la porte d’entrée principale une boîte en carton, dans laquelle se trouvait un enfant nouveau né du Sexe masculin. L’enfant était enveloppé dans un morceau d’étoffe blanche entouré d’un morceau d’étoffe noire provenant probablement d’un tablier, et était déposé sur de la laine dont la boîte était à moitié remplie. Ni la boîte, ni les morceaux d’étoffe ne portent aucune marque.

L’agent Zwaenepoel qui était de service à l’endroit sur-mentionné depuis 7½ heures du soir, n’a remarqué personne à proximité de l’endroit où l’enfant a été trouvé et Sert aux cris poussés par l’enfant qu’il l’a découvert.

L’enfant a recu les premiers soins par l’épouse D’hoore Cabaretière place des tanneurs N°1 et a été transporté vers 9½ heures à l’hospice de la maternité.

L’accoucheuse principale de l’hospice m’ déclaré, que l’enfant était né ce jourd’hui, qu’il était bien portant, et que le cordon ombilécal paraissait avoir été enlevé, par une personne inexpérimentée.

Des reherches actives seront faites par la police, à l’effet de découvrir l’auteur de ce délaissement d’enfant.

Les objets dans lesquels l’enfant était enveloppé, ainsi que la boîte, seront déposés au tribunal de 1re instance (…)

 

Inventaire des pièces à conviction déposées au Greffe du tribunal de première instance à Bruges, dans l’affaire à charge d’inconnu, prévenu d’abandon d’enfant mineur dans un lieu non solitaire

1° Une boîte en Carton

2° Un morceau d’étoffe noire

3° un morceau d’étoffe blanche

4° un morceau de flanelle

(…) 11 xbre 1888 (…)

 

Decedée le …. 1810

 

Marie Van de gronde

Extrait du registre aux actes des naissances de la Ville

de bruges Chef lieu du departement de la lys dont la

teneur suit.

 

L’An Mil huit Cent huit, Le dix Sept octobre, à onze heures et demie du matin, pardevant nous (…) est comparue marie de meester, domiciliée à bruges, laquelle assistée de Charles de Voldere, Sergent de police, agé de Cinquante trois ans, et de Charles Jean Cortals, employé agé de Vingt huit ans, domiciliés à bruges, nous a declaré que Ce jourdhui Se trouvant dans l’église de S. donas, à dix heures et demie du matin, elle à trouvé un enfant qu’elle nous a réprésenté, et qu’après examen nous avons réconnu être du Sexe feminin, et agé de deux à trois Jours, ledit enfant tenu d’une Chemise, ayant Sur la tête un bonnet de toile de Coton rouge, etant enveloppé de deux Coupons d’étoffe, l’un brunatre, l’autre gris, marqué au Coin de la lettre P. après avoir imposé, au dit enfant les nom et prénom de Marie van de gronde ; avons ordonné qu’il fut de Suite remis à la Commission des hospices Civils, et avons dressé le present proces Verbal (…)

 

 

Joannes Franciscus

Sneeuw-bol

N°29  N°7.                                        Extract uijt het geboorte register der Stad brugge, hooft plaets der         provintie Westvlaenderen, waer er onder de date van den vijf en                twintigsten Januarij achtien hondert Seven en twintig, bevint het                volgende geschreven

 

Ten Jaere Achtien hondert Seven en Twintig, den vijf en twintigsten Januarij, om vier ueren naer middag, is voor ons (…) gecompareert Josephus Velghe, Commissionnaris, oud twee en dertig Jaeren, woonende te brugge, den welken ons verklaert heeft dat hij eergisteren s’avonts negen ueren en half Voor bij St Jans hospitael passerende aldaer hoorende Schreijen en zig naderende om te Zien wat Zulks wezen mogt heeft hij dadelijk gebeld en gegeven in handen Vandien, die de poorte opende, welk Kind ons heden is vertoond, Zoo het gevonden is geworden, Zijnde in eenen bruijen baeijen lap, op het lijf hebbende eenen witten lijnen navel Schroo, daer boven eenen Stigten doek vande Selve Stoffe draegende op hem een wit lijnwaet hemdeken, boven welke was een blauw lijnwaet baeijken om den hals twee neus doeken, een van Rood-Katoen met witte gekreijste doorstreepen, en den andere van wit balkatoen, op het hooft een onder en boven mutsken het eerste Van wit neteldoek gebloemd, omzet met een neezen Kantje, het was van het mannelijk geslagt en Schijnd te Zijn nieuw geboren, verders zijn er geene merkbaere teekenen op hem gevonden die Zouden Kunnen Kennis geven wie Zijne ouders Zijn hebben wij naer het bevoorens de naem en voornaemen gegeven te hebben Van Joannes Franciscus Sneeuw-bol, die Kind aende Commissie der burgerlijke hospitaelen doen overhandigen (…)

 

 

Enfant trouvé

Jeanne Stal

N° 9

 

L’an mil huit Cent quatorze le Vingt Cinq octobre a neuf heures du matin pardevant nous (…) Est Comparu Leonard Dhondt agé de quarante ans cultivateur demeurant en Cette Commune lequel nous a presenté un enfant du Sexe feminin qu’il a declaré être abandonné Et avoir trouvé dons Son Ecurie hier a dix heures du matin agée de Six ou Sept mois Vêtu d’une linge de toile blanche Et d’un bonnet de toile blanche sans autres Effets, au quel nous avons donné Les nom Et prenom de Stal Jeanne.

Ensuite le Susdit enfant a été remis à messieurs les administrateurs Composant la Commission des hospices civils de bruges Et le present procès Verbal a été inscrit Sur les registres de l’état civil (…)

 

 

Ind 9416

Maria Ludovica

Liefkind

N°10

                                                           Extrakt uijt het geboorten Register der Stad Brugge, hoofd plaets der                                                        provincie west vlaenderen, gehouden voor het Jaer achttien honderd                                                         Seven en twintig, alwaer het volgende geschreven Staet.

 

Ten Jare achttien honderd Zeven en twintig, den Zeven en twintigsten December, ten vier uren namiddag is voor ons (…) gecompareert Jacobus Laureijns, Schryver, oud vier en twintig Jaren, woonende te Brugge den welken ons verklaert heeft dat gisteren ten Zeven uren S’avonds, in handen van den portier van St Julianus hospitael, die alsdan de deur opende, gegeven is eene nieuw gebooren Kind van het vrouwelyk geslagt het welk gevonden was in een deel van een bruyne gestreepte Siamoise Dose, daer onder hebbende een groen baey pisserken van Zes Stukken te Saemen  genaeyd, op het lyf dragende eenen witten Lynwaden navelschoo en een wit bolkatoen hemdeken, daer boven een Bruyn Siamoise Jaksken Zonder mauwen, aan den hals eenen alven witten Katoenen neus doek met roode en blauwe plekjens, op het hoofd hebbende een lilla couleur Katoen mutsken geene verdere merkbare teekenen zyn op het Zelve gevonden die Zoude konnen geleyden tot de Kennis zynen Ouders – gemelde Kind is ons heden vertoont en na het alvooren den naem en voornamen gegeven te hebben van Maria Ludovica Liefkind, hebben bevolen het Zelve te doen overhandigen aen de Commissie der burgerlyke hospitaelen (…)

Josephus Franciscus

Ysklomp

N°30

N°8.                                                   Extract uijt het geboorte register der Stad brugge, hooft plaets der                                                     provintie Westvlaenderen, waer er onder de date van den Vier en                                                       twintigsten februarij achtien hondert Seven en twintig, bevint het                                                     Volgende geschreven

 

Ten Jaere Achtien hondert Seven en twintig, den Vier en twintigsten Februarij, om vier ueren naer middag, is voor ons (…) Gecompareert franciscus wedeux, Wever, oud Ses en twintig Jaeren, woonende te brugge, den welken ons verklaert heeft dat gisteren avond omstreeks Zeven ueren gaende over de vijdag merkt aldaer tegen den arduynen bank geplaets regt over de herberge den rooden leeuw heeft vinden liggen een Kind die hij naer Zijn huijs heeft gedraegen en ’s anderdaegs behandigt in het hospitael van St Julianus, welk Kind ons heden is vertoond, gewonden in eenen grooten lijnwaeten doek op het lijf hebbende een hemdeken Van wit lijnwaet daer boven een arm baeijken Van Katoen geperkt rood en blauw om den hals eenen Katoenen geperkten neusdoek met witte grond, en een grijs baey pisserken, op het hoofd een rood Saeij ondermutsken en daer op een purper blom gedrukt Katoen boven mutsken geene verdere merk baere teekenen hebben wij op het Zelve bemerkt die Zouden Konnen ligt geven tot aanwijzing zijner ouders, het was Van het mannelyk geslagt en schijnd vijf a Zes weken oud te zijn welk Kind naer het bevoorens den naem en voornamen te hebben gegeven Van Josephus Franciscus Ijsklomp, hebben het Zelve doen behandigen aen de Commissie der burgerlijke hospitaelen (…)

 

 

Brief om steun voor Nathalie Brabant (12/11/1865) aan het Bureel van Weldadigheid van Brugge. OCMW-archief. Bureel van Weldadigheid. Bijstand. Personen. Doos 3, nr.6.

Brief (24/06/1892) van J.B. Cammaert om een steunverhoging te bekomen van het Bureel van Weldadigheid van Brugge. OCMW-archief Brugge. Bureel van Weldadigheid. Bijstand. Personen. Doos 4, nr.2.