De Brugse Bergen. Twee officiële leenbanken op onderpand in Brugge: de Berg van Caritate en de Berg van Barmhartigheid
De Brugse Bergen: een antwoord op woekerpraktijken
De geschiedschrijving over de Berg van Barmhartigheid en de Berg van Charitate in Brugge vanaf de Franse Revolutie is beperkt. Soms worden deze instellingen terzijde vermeld in publicaties, maar vaak is er verwarring tussen deze twee leenbanken. Dit heeft te maken met het niet voor de hand liggende onderwerp en de onvolledigheid, verspreiding en moeilijkere toegankelijkheid van het 19de-eeuwse bronnenmateriaal. Dit artikel wil na een korte inleiding over het ontstaan van deze ‘stedelijke leenbanken’ vooral focussen op hun werking in de 19de en 20e eeuw en op de verwevenheid van hun geschiedenis. Dit doen we op basis van de nog te weinig gebruikte informatie in het OCMW-archief van Brugge. Hierbij ligt de focus vooral op de Berg van Charitate en zijn huisvesting langs de Lange Rei.
Van private pandhuizen naar de Berg van Charitate en de Berg van Barmhartigheid
In de middeleeuwen konden de inwoners van Brugge een beroep doen op pandjeshuizen om een lening te krijgen. Deze ‘lommerds’ fungeerden als ‘banken van lening’ voor de armen en voor kleine middenstanders. In ruil voor de koperen beker die geërfd werd van de ouders, werkmateriaal of kledij[1] kon een kleine lening verkregen worden als overbruggingskrediet ‘om het einde van de maand te halen’ of om een investering te doen. Indien het onderpand niet teruggekocht werd, mits de betaling van het leenbedrag en een (flinke) rente[2], kon het pandjeshuis dit verkopen om het geld te recupereren. Op het vragen van intrest in de middeleeuwen rustte een religieus taboe (‘woeker’), het werd gezien als geld verdienen zonder iets te doen en als uitbuiting[3] van de armen. Daarom kon enkel geld geleend worden bij bepaalde bevolkingsgroepen: de ‘Ca(h)orsijnen’ (Cahors is een Franse stad in Lotharingen die vanaf de 12e-13e eeuw door de economische expansie belangrijk was op het vlak van de geldhandel), de ‘Lombarden’ (Italiaanse geldhandelaars uit Lombardije, Piëmont en Toscane) en Joodse geldleners. Deze ‘woekeraars’[4] waren niet gebonden aan het religieus verbod op het vragen van rente en werden erkend door de overheid om zo de woekerpraktijken aan banden te leggen. Als voorwaarde voor deze erkenning werd een maximale rentevoet opgelegd en kon enkel geleend worden op onderpand. Om de private pandleners volledig uit de markt te prijzen ontstonden in enkele steden initiatieven waar behoeftigen een klein bedrag konden lenen op onderpand, zonder dat hier intresten voor gevraagd werden: de Bergen van Charitate (‘Bergen van Liefdadigheid’, ‘Monts[5] de Charité’). Na Ieper en Rijsel wordt ook in Brugge in 1573 een ‘Waerachtige Berg van Charitate’ of ‘Buerse ofte tafele van liberale ende gratuite leeninghe’ gesticht. De Brugse Berg van Charitate koopt na enkele omzwervingen in 1628 het gebouw ‘De Grote Caorsijnen’ langs de Lange Rei[6] en zal hier onafgebroken in werking blijven tot 1795[7].
Vanaf halfweg de 15de eeuw werden in Italiaanse steden ook zogenaamde ‘Monti di Pietà’ (Bergen van Barmhartigheid, ‘Monts de Piété’) opgericht. Deze leenbanken worden eveneens doelbewust door de overheid opgericht om zich te ontdoen van de private pandhuizen. De Bergen van Barmhartigheid verschaften krediet aan armen, handelaren en gemeentebesturen. Op de leningen op onderpand moest wel interest worden betaald omdat de beheerskosten moesten gedekt worden, de giften en schenkingen niet voldoende hoog waren om een startkapitaal aan te leggen en er daardoor elders geld moest worden geleend tegen interest. In de 16e eeuw keurt de katholieke kerk het vragen van rente door de Bergen van Barmhartigheid goed, waardoor dergelijke leenbanken gemakkelijker opgericht konden worden.
In 1617 werkt Wenceslas Cobergher, raadsheer van de aartshertogen Albert en Isabella, een plan uit om overal in de katholieke Nederlanden Bergen van Barmhartigheid op te richten. In 1618 worden alle particuliere leentafels gesloten. Ook de lommerd die sinds 1280 langs de Lange Rei in Brugge gevestigd was moest op dat ogenblik haar activiteiten stopzetten. Op het einde van 1618 start in Brussel een eerste Berg van Barmhartigheid. De hoge interest van 15% krijgt forse kritiek, maar in 1620 worden ook in Antwerpen en Mechelen dergelijke Bergen geopend. In 1622 volgt Gent, waar in 1641 een zogenaamde ‘gratiskas’ wordt toegevoegd die renteloze leningen verschafte aan behoeftigen. Dit was eigenlijk het principe van de Berg van Charitate. In Brugge wordt in 1628 een Berg van Barmhartigheid opgestart in het gewezen stadspaleis van de heren van Gruuthuse.
Door hun succes kunnen deze Bergen in eerste instantie hun interest verlagen tot 10%, maar door een slechts gedeeltelijk terugbetaalde lening van aartshertogin Isabella en de financiering van de drooglegging van de Moeren, bevinden de Bergen van Barmhartigheid zich in grote financiële moeilijkheden. De financiële situatie blijft slecht door onvoldoende liquiditeit en rentabiliteit en een gebrek aan economisch en banktechnisch verantwoorde leiding. In de loop van de 18e eeuw zijn de Bergen van Barmhartigheid geëvolueerd van liefdadigheidsinstellingen naar gewone instellingen voor kredietverlening. De panden worden steeds meer waard doordat het cliënteel verschuift van behoeftigen naar kleine burgers en meer gegoede werklieden[8].
Na de Franse Revolutie wordt de vrijheid van kredietverrichtingen hersteld. Omdat de overheid vaak financieel moest tussenkomen bij de Bergen krijgen deze te maken met zware tegenwerking van de Franse bezetter waardoor velen de deuren moeten sluiten. Het probleem van het vragen van exuberante rentes duikt al spoedig terug op en enkele jaren later worden de Bergen opnieuw toegelaten. Ook in Brugge wordt de Berg van Barmhartigheid in 1806[9] opnieuw opgericht. De Berg van Charitate had haar werking van renteloze leningen aan de armen reeds hervat in 1802[10] en zou als kredietinstelling blijven fungeren tot omstreeks 1818[11].
De Berg van Barmhartigheid en het vroegere Gruuthusepaleis werden beheerd door de Commissie van Burgerlijke Godshuizen. Het gebouw van de Berg van Charitate langs de Lange Rei werd beheerd door het Bureel van Weldadigheid. Het Bureel van Weldadigheid en de Commissie van Burgerlijke Godshuizen zijn rechtstreekse voorlopers van de Commissie van Openbare Onderstand en het latere OCMW.
Het gebouw aan de Lange Rei had in de 18e eeuw een aantal ingrijpende verbouwingen ondergaan. Nu kun je nog het portaalgebouw in Lodewijk XV-stijl met bovenaan een bas-reliëf van Pieter Bral met een Caritasvoorstelling bewonderen dat sinds halfweg de 18e eeuw de oude toegangspoort vervangt. In 1757 komt er een ‘aalmoezenbus’[12] van dezelfde kunstenaar met opschrift ‘Saligh syn de Bermhertighe want sy sullen Bermhertigheyt verwerven’ enin 1774 wordt de voorgevel volledig verbouwd door architect Hendrik Pullinx[13]. De ‘aalmoezenbus’ is vandaag nog te zien aan de gevel van het politiebureau in de Kartuizerinnenstraat, waar het OCMW vroeger zijn zetel had.
Het Brugse Bureel van Weldadigheid streeft er vanaf 1821 naar om de Berg van Charitate met toestemming van de overheid terug op te richten maar slaagt hier niet in. Toch blijft dit idee leven. Een belangrijk argument in deze discussie is het gebruik van het legaat van Elerker John Stanfield[14]. Deze schenking bedroeg ongeveer 100.000 ‘florins de change’[15] en werd verdeeld onder zijn bedienden, de uitvoerders van het testament, de armen, enkele zusters van het Prinsenhof, het stadsbestuur[16], de Bogardenschool, de Elisabethschool en begunstigde vooral de Berg van Charitate. A.J. Vander Donckt en P. de la Rue, twee leidinggevende personeelsleden van de Berg van Charitate, werden door E. J. Stanfield aangesteld als uitvoerders van dit testament. Dit document wordt door het Bureel van Weldadigheid toevallig ontdekt in 1821 tussen de administratie van Vander Donckt na zijn overlijden.
In 1824 wordt er door de stedelijke overheid een commissie opgericht om de voorstellen van het Bureel van Weldadigheid te bestuderen. In afwachting van een doorbraak in dit dossier en omdat deze gebouwen leeg staan, beslist het Bureel van Weldadigheid in 1825 om ze per jaar te verhuren in het kader van de ‘voordragt van deszelfs erstelling’. In het huurcontract wordt eveneens een clausule toegevoegd dat indien de vroegere leenbank wordt heropgericht het contract door het Bureel van Weldadigheid kan worden opgezegd na drie maand vooropzeg[17]. Dit gebouwencomplex bestaat uit een magazijn (een ‘achterhuis’), een woongedeelte en een ‘lusttuin’.
De verhuring van de vroegere gebouwen van de Berg van Charitate[18]
Voordat beslist werd om dit eigendom langs de Lange Rei te verhuren, wordt het huis bewoond door Joseph Ange Vander Donckt, de vroegere ‘directeur/conciërge/intendant’ van de Berg van Charitate, testamentair uitvoerder van het legaat van Stanfield, advocaat, schepen van Brugge en latere vrederechter. Na zijn overlijden in 1821 blijven zijn kinderen hier wonen totdat zij dit huis worden uitgezet in 1825, het jaar waarin wordt beslist om het gebouw aan de Lange Rei te verhuren. Tot in mei 1835 blijft het Bureel van Weldadigheid procederen met Robert Vander Donckt, de enige erfgenaam van J.A. Vander Donckt omdat zijn broers deze erfenis geweigerd hebben en de erfgenamen van P. de la Rue. Deze processen gaan over de inventaris van de vroegere Berg van Charitate op het ogenblik dat deze wordt stopgezet, over de rekeningen van het beheer van deze Berg en over wat ze nog schuldig zijn van het legaat van E. J. Stanfield. Na de sluiting bevinden zich in 1821 nog altijd onderpanden van de Berg van Charitate in het magazijn. In de loop van 1825 zullen deze onderpanden worden geliquideerd om de onkosten van deze rechtsgang te vergoeden.
In het begin van november 1822 stelt het stadsbestuur in een brief de vraag om het achterhuis van dit voormalig pandhuis ‘provisoirement’ ter beschikking te stellen voor een tweede armenschool voor de kinderen van St.-Anna, St.-Gillis en St.-Jacobs, waar het Bureel van Weldadigheid mee akkoord gaat.
Vanaf 1826 tot 1831 wordt het gebouw langs de Lange Rei gehuurd door Maximilien Malaise, de ontvanger van de directe belastingen in Brugge. Deze verhuist in 1831 door zijn benoeming als ontvanger van de indirecte belastingen in Brussel. De volgende huurder, van 1831 tot 1873, is Louis Guillaume Boyaval-Holvoet, provinciaal inspecteur van de directe belastingen, douane en accijnzen. In 1833 doet Boyaval verschillende voorstellen om het magazijn van de vroegere Berg van Charitate om te bouwen tot burelen voor de directie van de directe belastingen en de rest van het gebouw in te richten als private woning. Het Bureel van Weldadigheid, het stadsbestuur en de provinciale overheid keuren deze verbouwingswerken goed in 1833 en het achterhuis wordt verbouwd tot kantoorruimte. Louis Boyaval overlijdt eind 1872 en het huis aan de Lange Rei wordt nog kort bewoond door zijn erfgenamen. De afhandeling van het huurcontract gebeurt door Jules Boyaval, zoon van Louis en burgemeester van Brugge van 1854 tot 1876.
Op 24 april 1873 stuurt het stadsbestuur een brief naar de Commissie van Burgerlijke Godshuizen om het plan aan te kondigen om in het ‘hôtel’ Gruuthuuse een ‘museum voor archeologie en schone kunsten’ op te richten en de Berg van Barmhartigheid te verplaatsen naar het vroegere gebouw van de Berg van Charitate langs de Lange Rei[19]. Na het aflopen van het huurcontract met Louis Boyaval-Holvoet betaalt het stadsbestuur gedurende zes maanden de huur van dit huis in het kader van de onderhandelingen tussen het stadsbestuur, de Commissie van Burgerlijke Godshuizen, het Bureel van Weldadigheid en het Archeologisch Genootschap van Bruggeover de verhuis van de Berg van Barmhartigheid, over de nodige verbouwingswerken in het gebouw aan de Lange Rei en over de omvorming van Gruuthuse tot museum[20]. Vanaf het einde van 1873 worden de gebouwen aan de Lange Rei toch nog verhuurd aan de ingenieur Leopold Crepin tot zijn benoeming in 1878 als Algemeen Inspecteur van Bruggen en Wegen in Brussel.
Op 26 april 1875[21] koopt het stadsbestuur van Brugge het vroegere stadspaleis van de Heren van Gruuthuuse aan de Commissie van Burgerlijke Godshuizen [22]. De Berg van Barmhartigheid krijgt nog drie jaar de tijd om dit pand te verlaten en te verhuizen naar de Lange Rei, wat gebeurt in 1879.
Een nieuw voorstel van het Bureel van Weldadigheid: de instelling van een ‘Gratiskas’ binnen de Berg van Barmhartigheid
In de jaren 1840 doet het Bureel van Weldadigheid voorstellen om een ‘gratiskas’ met leningen op onderpand zonder intrest aan de armen -volgens dit Bureel een ‘véritable Mont de Charité’- in te richten binnen de Berg van Barmhartigheid. In 1842 legt het Bureel van Weldadigheid hierover een voorstel tot reglement voor aan het stadsbestuur, dat dit op zijn beurt voorlegt aan de ‘Commission des Contentieux’ en de Commisie van Burgerlijke Godshuizen. Er worden tegenvoorstellen gedaan maar het Bureel van Weldadigheid aanvaardt deze niet en schermt met het feit dat haar eigen voorstel gebaseerd is op het oude reglement van de Berg van Charitate en in het belang is van ‘de armen’. Deze discussie is opnieuw nauw verbonden met het legaat van Stanfield. Het Bureel van Weldadigheid heeft dit geld steeds willen gebruiken ‘om de Berg van Charitate terug op te richten’ -in de twee voornoemde betekenissen- en de Commissie van Burgerlijke Godshuizen wil dat dit geld gebruikt kan worden door de Berg van Barmhartigheid. Vanaf 1852-1853 wordt er door de Berg van Barmhartigheid voorzien in een ‘gratiskas’ voor de armen. Het geld hiervoor is afkomstig van het Bureel van Weldadigheid via het legaat van Stanfield.
Het feit dat het Bureel van Weldadigheid op dat ogenblik spreekt over ‘de heroprichting van de Berg van Charitate’, de naamsverwarring door de vertaling van de termen ‘charité’ (liefdadigheid) en ‘piété’ (barmhartigheid), de verhuis van de Berg van Barmhartigheid naar de vroegere gebouwen van de Berg van Charitate en het feit dat de Bergen van Charitate maar in enkele steden bestaan zijn mogelijke oorzaken van de verwarring in de geschiedschrijving van deze Bergen.
In 1855 wordt duidelijk dat de ‘gratiskas’ geen onverdeeld succes is en in 1857 discussieert de Gemeenteraad over nieuwe voorstellen en opmerkingen van de Commissie van Burgerlijke Godshuizen. Op 13 juli 1860 wijzigt de administratie van de Berg van Barmhartigheid haar algemeen reglement van 1852, wat goedgekeurd wordt door de Gemeenteraad. Op hetzelfde ogenblik wordt anoniem een bedrag van 3.000 fr. geschonken voor deze ‘gratiskas’. Eén van de voorstellen van de Commissie van Burgerlijke Godshuizen en de ‘Commission des contentieux’ is om het legaat van Stanfield te gebruiken om de interest die gevraagd wordt door de Berg van Barmhartigheid voor iedereen te laten dalen van 15% tot 10%. De toenmalige Minister van Justitie biedt hiertegen weerwerk in 1861. Volgens hem moet eerst onderzocht worden waarom het systeem van de ‘gratiskas’ niet op een goede manier heeft gewerkt. Volgens deze minister moet het systeem van lenen op onderpand zonder interest wel worden uitgebreid naar ‘personen die niet ten laste zijn van de openbare liefdadigheid maar zich toevallig in geldverlegenheid bevinden en die hierdoor kunnen gered worden van de totale ellende’. Hij denkt dat dit niet in tegenspraak is met de wensen van Stanfield[23]. In het OCMW-archief bevinden zich nog twee registers in verband met gratis leningen op onderpand[24].
In 1897 is het Bureel van Weldadigheid van plan om goedkope huurwoningen te bouwen in de tuin van de vroegere Berg van Charitate langs de Lange Rei[25]. Doordat het Bureel niet vrij kan beschikken over een deel van deze tuin verloopt de discussie over de verlenging van het huurcontract met de Berg van Barmhartigheid moeizaam[26] maar uiteindelijk wordt toch afgezien van het bouwen van deze huisjes voor behoeftigen en wordt het huurcontract verlengd.
In oktober 1919 sneuvelen heel wat ruiten in het gebouw van de Berg van Barmhartigheid door een bomaanslag op het aangrenzend huis langs de Lange Rei waar Maurice Fraeys, voorzitter van de Berg van Barmhartigheid en van de rechtbank van eerste aanleg, woont[27].
Door o.a. de oprichting van de Commissie van Openbare Onderstand in 1925 en doordat de armenzorg van de overheid steeds meer de caritatieve en paternalistische paden begint te verlaten, is er steeds minder behoefte aan instellingen die ervoor zorgen dat armen kunnen lenen op onderpand. Met het Koninklijk Besluit van 9 december1920 valt het doek definitief over de Bergen van Barmhartigheid. Enkel de Brusselse Berg van Barmhartigheid blijft tot op heden verder bestaan als Openbare Kas van Lening. In Brugge stopt het huurcontract van de Berg van Barmhartigheid in de Lange Rei eind 1921.
Na het stopzetten van de Berg van Barmhartigheid
In 1921 formuleert het Bureel van Weldadigheid het voorstel om het gebouw langs de Lange Rei openbaar te verkopen en eventueel op te splitsen in 4 loten. Uiteindelijk wordt het volledige gebouwencomplex verkocht aan Henri Dewulf, een Brugse winkelier. Deze verklaart ‘dadelyk’ dat hij dit gebouw aankoopt in naam en voor rekening van de ‘Samenwerkende Maatschappy Volkskliniek Moyson’ uit Brugge om hier een ‘volkskliniek’ in te richten[28]. Dit ziekenhuis opent op 1 november 1922 de deuren met vier kamers van acht bedden en het plan bestond om nog drie extra kamers te voorzien. De geneesheren van dienst waren De Bruycker en De Lille. Het doel was om geneeskundige verzorging en hospitalisatie gratis aan te bieden aan de leden (‘aandeelhouders’), een vrije keuze van geneesheer aan te bieden en de bevolking te bevrijden van de als te paternalistische beschouwde armenzorginstellingen[29]. Een lang leven is dit ziekenhuis niet gegeven door de concurrentie met het St.-Janshospitaal waar meer specialisten werkten en complexere geneeskundige behandelingen dus meer voor de hand lagen. Ook een conflict met het ‘Verbond van geneesheren’ en een vijandige houding door de ideologische voorkeur van veel Brugse dokters die niet wensten door te verwijzen naar deze Volkskliniek speelde hierin en rol[30]. Het ziekenhuis van de Maatschappij Volkskliniek Moyson sluit de deuren in 1929. Deze gebouwen worden overgenomen door de SM Werkerswelzijn die hier een hotel inricht. Intussen is langs de straatzijde ook een coöperatieve winkel ontstaan. In 1937 wordt hier de drukkerij ‘De Eendracht’[31] opgestart. De socialistische geneeskundige dienst verhuist naar de Steenstraat en in 1952 wordt een tweede poging gedaan om een polikliniek op te richten in Brugge, nu in de Minderbroedersstraat[32].
In december 1937 wordt het achterhuis, de monumentale ingangspoort en de tuin verkocht aan de Belgische Staat. In 1939 volgt de afbraak van het voorhuis langs de Lange Rei en de vervanging door drie aparte woningen. Tijdens de tweede wereldoorlog is het achterhuis in gebruik door de Rijksmiddenschool van de Boomgaardstraat, wegens opeising van de eigen gebouwen door de Duitse bezetter. In 1955 wordt het achterhuis afgebroken en worden nieuwe kantoren gebouwd voor de diensten van het kadaster. In 1967 maakt het oude conciërgehuisje plaats voor de huidige conciërgewoning[33]. In het begin van de 21ste eeuw verhuizen de kadasterdiensten naar kantoren aan het station van Brugge. Momenteel is men startklaar om 27 luxeflats en een ondergrondse parkeergarage te bouwen in het gebouw aan de Lange Rei. Dit alles zou klaar zijn in 2018… Tot voor kort werden deze gebouwen vooral gebruikt als atelierruimte voor kunstenaars.
Bart Demuynck
[1] OCMW-archief Brugge. Berg van Charitate, doos 2, nr. 5. Reglementen. Zie o.a. Ordonnantie ende Reglement gemaeckt by Burghmeesters, Schepenen ende Raeden der Stadt Brugge, op de directie van den Waerachtigen Berg van Charitate binnen dese Stadt Brugge… Brugge, 1790.
[2] Deze rente kon oplopen tot 32,5% (1571)(Archief kadaster. Langerei nr. 7 in vroegere eeuwen. sd), 43,3% (Soetaert, P. De ‘Berg van Charitate’ te Brugge. Leuven, 1974, p.5) of zelfs 66 % (Delepierre, O. Chronique de St.-André, Bruges, 1839, pp.212-213); OCMW-archief Brugge. Berg van Barmhartigheid. ‘Eclairissement sur le Mont De Piété de Bruges, au Moment ou son activité a cessé’, sd. J.F. Moentack (directeur Berg van Barmhartigheid eind 18e eeuw) spreekt over 66% rente/jaar die daarna door de overheid werd verminderd naar 55, 44, 33 tot 21-22%.
[3] OCMW-archief Brugge. Berg van Barmhartigheid, doos 1, nr. 18. ‘Rapport de la Commission Administrative du Mont-de-Piété’, 1864, p.1 : ‘le but du Mont-de-Piété qui a été seulement de délivrer les pauvres des exactions et des friponneries des préteurs sur gages’.
[4] Het gebouw ‘De Grote Ca(h)orsijn’ langs de Lange Rei was in Brugge ook bekend als ‘De Woucker’.
[5] Malvoz, L. Gemeentekrediet van België, Brussel, nr. 94, 1970: volgens P. Cnops (1968) verwijst ‘mont’ niet naar het geld en de panden die een stapel vormden (P. De Decker, 1844) maar naar het 16e-eeuwse Italiaanse woord ‘monte’ dat krediet betekent.
[6] Soetaert, P. De oude pandhuizen in Brugge. In: Album Albert Schouteet. Brugge, 1973, p.192.
[7] Soetaert, P. De ‘Berg van Charitate’ te Brugge, een stedelijke leenbank (1573-1795). Bijdrage tot de geschiedenis van de kredietinstellingen in de Lage Landen. Leuven, 1974, pp. 98-101.
[8] Soetaert, P. o.c., 1974, pp.12-13.
[9] OCMW-archief Brugge. Berg van Barmhartigheid. Doos 1. Arresten Prefect Département de la Lys 14/03/1806, 31/05/1806 & 22/09/1806 (Brief Burgemeester Brugge, 02/04/1806).
[10] Soetaert, P. o.c., 1974, p.100; OCMW-archief Brugge. Berg van Charitate, doos 1. Brief burgemeester en schepenen van 22 Ventose IX (13/03/1801) met goedkeuring om de Berg van Charitate opnieuw op te starten.
[11] OCMW-archief Brugge. Berg van Charitate, doos 1. ‘Réparations’ (1806-1809); BvW. Notulen 19/05/1821: Vraag van de burgemeester en de schepenen om een voorlopige ‘administrateur’ aan te stellen om deze Berg terug te activeren omdat deze al 3 à 4 jaar buiten werking is.
[12] Soetaert, P. o.c., 1973, p.193; Archief kadaster West-Vlaanderen. Langerei nr.7 in vroegere eeuwen. Sd.
[13] Archief kadaster, o.c.
[14] Geboren in 1727 in Leeds (Engeland), poorter van Brugge sinds 1756 en zonder bloedverwanten op 74-jarige leeftijd gestorven in Brugge op 4 prairial van het jaar X (24/05/1802). Hij was handelaar in overzeese goederen en woonde zeker vanaf 1790 tot 1802 in de Noordzandstraat 2, eerst samen met zijn broer Edouard en zus Elisabeth en nadien alleen met zijn bedienden. Stadsarchief Brugge. Modern archief/bevolkingsregisters/1790-1812; Parochieregisters; Burgerlijke Stand.
[15] OCMW-archief Brugge. BvW. Notulen, 25/09/1819.
[16] OCMW-archief. Giften en Legaten, aanvullingen, doos 1. Testament Stanfield: Schilderen horloge van het belfort.
[17] OCMW-archief Brugge. BvW. Notulen, 27/08/1825, 10/09/1825 & 24/12/1825.
[18] OCMW-archief Brugge. BvW. Verpachtingen; Notulen 1825-1922; Berg van Charitate, doos 1, nr. 1, , 4 & 10.
[19] OCMW-archief Brugge. CBG. Eigendommen, doos 5. Grondverkopingen 1873-1877, nr. 61.
[20] Komitee voor Initiatief te Brugge. Brugse Burgemeesters (1830-1987). Een stad op weg naar de 21ste eeuw. Brugge, sd, p.14.
[21] OCMW-archief Brugge. CBG. Eigendommen. Grondverkopingen 1873-1877, doos 5, nr. 61.
[22] Duclos, Ad. vermeldt in Bruges. Histoire et Souvenirs. Brugge, 1913, p.492 dat deze aankoop gebeurde in 1873.
[23] OCMW-archief Brugge. Berg van Barmhartigheid/Charitate. ‘Rapport de la Commission des Contentieux’, 1864.
[24] OCMW-archief Brugge. Berg van Barmhartigheid/Charitate. ‘Prêts gratuits’. 1868 & 1896-1920.
[25] OCMW-archief Brugge. BvW. Notulen 01/06/1879, 13/07/1897, 03/08/1897; Kaarten en Plannen. Huisjes Lange Rei (1897). Nr.4816; Berg van Barmhartigheid, doos 1, nr. 11; De Bruyne, H. De Godshuizen in Brugge. Roeselare, 1994, p. 10.
[26] OCMW-archief Brugge. BvW. Notulen 06/04/1897.
[27] Vooruit. Orgaan der Belgische Werkliedenpartij. 22/10/1919; OCMW-archief Brugge. Berg van Barmhartigheid. Brief Steinmetz (Directeur Berg van Barmhartigheid) aan BvW (20/11/1919).
[28] OCMW-archief Brugge. BvW. Grondverkopingen, doos 21 (1921-1926), nr.112.
[29] Steevens, D. De streek van lage lonen en lange uren. 100 jaar socialisme in het arrondissement Brugge. Deel 1 (1885-1939). Brugge, 1985, p. 44: ‘Wilt ge volkomen vrij zijn uit de klauwen der armburelen en als geen bedelaar meer moeten smeken om een van uw kinderen opgenomen te zien in het Sint-Janshospitaal, welnu wordt dan aandeelhouder’(Werkers Welzijn, 29/10/1922).
[30] Steevens, D., o.c., p.45: ‘De politiek in de wetenschapsmens had de bovenhand’ (A. Verbrugge in Werkers Welzijn 08 en 15/06/1913); D’hondt, J. e.a. Het Rode Brugge. Een andere kijk op de sociaal-economische geschiedenis van de stad. Stadswandeling. Brussel, 2002.
[31] Rau, J.A. en D’hondt, J. De Brugse parochies. Het leven in St.-Salvator, St.-Jacobs, St.-Gillis. Brugge, 1988, pp.180-181.
[32] D’hondt, J. e.a., 2002, o.c.; Archief kadaster, o.c.
[33] Archief kadaster, o.c.
Werd gepubliceerd in Brugs Ommeland 2017/2 (pp.95-107) onder de titel 'Een leenbank of pandjeshuis in het huis Langerei 7 tijdens de 19de en 20ste eeuw'.