In aanmaak
Voor dit artikel zijn we volop bezig om informatie te verzamelen. Door het feit dat veel archieven (bewust) vernietigd zijn en er dus een beroep moeten gedaan worden op nevenarchieven om klaarheid te brengen over dit onderwerp is dit een moeilijke zoektocht...
De plaatsing van 'zedelijk verwaarloosde' Brugse (tiener)meisjes in St.-Omer (Frankrijk) (1887-1913) (in aanmaak)
Dit artikel gaat over de plaatsing door de Commissie van Burgerlijke Godshuizen en het Bureel van Weldadigheid van een 40-tal Brugse 'zedelijk verwaarloosde' meisjes in St.-Omer (Frankrijk) tussen 1887 en 1913.
Voor jongens openen landbouwkolonies de deuren in België, maar met meisjes (en de vermeende seksuele gevaren bij hen) weet men eigenlijk geen raad. De term 'zedelijk verwaarloosde kinderen' ('enfants moralement abandonnés') verwijst naar kinderen die door hun ouders op zedelijk vlak verlaten zijn of het slachtoffer zijn geworden van slechte behandelingen ('mauvais traitements'). Deze kinderen worden in 1913 ook aangeduid met de term 'martelaarskinderen' ('enfants martyrs').
Hierbij gaan we op zoek naar het waarom en in welke context zich deze gebeurtenissen afspelen. Op 15 mei 1912 wordt de eerste wet op de kinderbescherming gestemd in het Belgische parlement (Belgisch Staatsblad 27, 28 en 29 mei 1912). Hieraan ging heel wat internationale en nationale maatschappelijke en parlementaire discussie aan vooraf om een antwoord te bieden op de alsmaar toenemende kinder- en jeugd'criminaliteit' in de tweede helft van de 19e eeuw, vooral ingegeven door de angst van de burgerij voor de lagere sociale klassen ('les classes dangereuses'). Er worden specifieke staatsinstellingen opgericht, maar de Belgische staat blijft, net zoals in de rest van Europa, vooral een beroep doen op de private hulpverlening (katholieke vrouwencongregaties).
Na een periode waarin repressie en de almacht van het vaderlijk gezag centraal staat, breekt 'de eeuw van het kind' (term gelanceerd door de pedagoge Ellen Key) aan waar vooral een sterkere nadruk begint te liggen op hulpverlening, preventie en het opvoedende aspect. Hierbij komt voor de eerste maal in België het belang van het kind op de voorgrond te staan in de regelgeving. Naast de rechtspraak voor volwassenen ontstaat er een aparte rechtspraak voor minderjarigen tot 16 jaar (kinderrechtbanken en kinderrechters). In het kader van de wet op de kinderbescherming van 1912 en van de internationale filantropische discussies hierover ontstaan ook in België instellingen die zich richten op verwaarloosde kinderen.
Ook de aanpak van kinderen en jongeren die iets hebben mispeuterd wordt strenger om de maatschappij te beschermen ('theorie van het sociaal verweer'): langere en betere heropvoeding in de Rijksweldadigheidsscholen, met meer de nadruk op het pedagogische dan op het repressieve karakter. Deze instellingen veranderen geregeld van naam, wat ingegeven wordt door een nieuwe visie en aanpak. Dit kinderrecht blijft gelden tot 1965, tot aan de invoering van een nieuw jeugdbeschermingsrecht.