Het levensverhaal van Joseph Marie Van Schouwburg (1888-1972). Een kind van de Brugse liefdadigheid [1]
Een eindje geleden kregen we in het OCMW-archief het bezoek van dhr. Julien Van Schouwburg. Hij was op zoek naar informatie over zijn vader, die in 1888 te vondeling werd gelegd in Brugge. Later kregen we een brochure met het levensverhaal van Joseph Van Schouwburg. In het OCMW-archief worden heel wat dossiers bewaard over Brugse vondelingen, tot op het ogenblik dat ze volwassen werden. Daarom vonden we het bijzonder interessant om het verdere levensverhaal van één van deze vondelingen te weten te komen.
Vooral in periodes van armoede werden kinderen te vondeling gelegd in de hoop dat ze hierdoor een beter leven konden vinden. Gedurende de 19e eeuw zien we de grootste toename van vondelingen, achtergelaten kinderen en wezen op het einde van de jaren 1840 tot halfweg de jaren 1860.
Op 30 oktober 1888 vindt Isidoor Zwaenepoel, een Brugs politieagent, tijdens zijn dienstronde in de omgeving van de stadsschouwburg omstreeks 21u een achtergelaten baby. Het gaat om een jongen die, gewikkeld in stof en wol, zich in een hoedendoos bevindt. In deze doos is verder niets te vinden dat verwijst naar de naam van het kind of zijn ouder(s)[2].
Agent Zwaenepoel brengt dit kind naar het politiecommissariaat. Hij brengt het kind naar Julie D’Hoore, die samen met haar man het cabaret ‘In den Dolfijn’ in de omgeving openhoudt en het kan voeden. Waarschijnlijk waren de politieagenten hier vaste klanten aan huis. Op dezelfde dag wordt het kind naar de materniteit gebracht waar de vroedvrouw verklaart dat het kind op dezelfde dag geboren werd. Diezelfde avond stelt Isidoor Zwaenepoel een proces-verbaal op en laat het kind bezorgen aan de Commissie Burgerlijke Godshuizen (CBG) van Brugge, een voorloper van het OCMW. In dit proces-verbaal wordt vermeld dat een actieve zoektocht in de omgeving naar de ouder(s) geen resultaat heeft opgeleverd waardoor dit kind als een vondeling beschouwd kan worden. Het kind krijgt de naam Joseph Marie Van Schouwburg en nadat het gedoopt is gaat het terug naar de materniteit.
Soms werd er bij vondelingen een briefje gevonden met de voornaam van het kind, de naam van de moeder en de reden waarom dit kind werd achtergelaten. Waarschijnlijk gebeurde dit om te vermijden dat het kind een ‘vondelingennaam’ zou krijgen die verwees naar de plaats waar het kind werd gevonden (bv. Kerckhof (1793), Banck (1795), de la Bouverie (1836), …), de omstandigheden waaronder het werd gevonden (bv. Mande (1790), Dageraet (1794), Ijsklomp (1827), …) of blijkbaar volgens de inspiratie van het ogenblik (bv. Peper (1834), Zout (1834), Orgie (1839), …). Als er al een reden wordt vermeld is dit schrijnende armoede, het feit dat het om een onwettig kind gaat of dat een ouder gestorven is.[3] In een aantal gevallen is de vondeling in het bezit van een halve speelkaart. De moeder was dan in het bezit van de andere helft en zo kon het kind later teruggevonden worden.
Op de zitting van 11 februari 1889 beslist de CBG om Joseph te plaatsen bij Auguste Vandenberghe-Blontrock in Sint-Andries, samen met 3 andere kinderen. De onderhoudsprijs wordt vastgesteld op 15 frank per maand. Joseph blijft in dit gezin tot de CBG op 27 maart 1893 beslist dat hij geplaatst mag worden in het pas geopende wezeninstituut H. Hart in Sint-Kruis. Hier leert hij het beroep van tuinier aan.
Op 16 november 1908 vervult hij zijn legerdienst bij het 5e linieregiment te Antwerpen. Hierna werkt hij als roomijsmaker in Antwerpen. Later krijgt hij de kans om te werken als tuinier in de kolonie voor landlopers te Merksplas. Hij voelt zich echter niet thuis in dit gevangenismilieu en neemt in juni 1911 ontslag om te gaan werken op een boerderij in Soignies, een dorpje naast Chimay. In dit dorpje woonden in het begin van de 20e eeuw heel wat Vlaamse inwijkelingen. Op 11 november 1913 vindt hij een nieuwe job als kaas- en meelvervoerder in Boussoit. Hier ontmoet hij Juliette, waarmee hij zich verlooft. In augustus 1914 wordt hij echter als soldaat opgeroepen. Op 20 oktober 1914 wordt hij zwaargewond in de loopgraven aan de Ijzer, waar hij als brancardier de eerste zorgen toedient aan de gewonden. Na enkele operaties en revalidatie in verschillende ziekenhuizen in het noorden van Frankrijk helpt hij bij het vervoer van gewonden.
Na de oorlog keert hij terug naar Boussoit en in 1919 kan hij eindelijk huwen met ‘zijn’ Juliette. Joseph vindt in 1920 werk bij de Belgische spoorwegen waar heel wat soldaten na de oorlog tewerkgesteld worden. Tot aan zijn pensionnering in 1947 werkt hij in het station van Bracquegnies. Tussen 1920 en 1930 worden in dit gezin 5 kinderen geboren. Joseph Marie Van Schouwburg overlijdt in 1972.
Dit levensverhaal geeft een interessant tijdsbeeld. We hopen dat er nog andere dergelijke levensverhalen uit ons rijk archief kunnen gedistilleerd worden.
[1] Dit artikel is grotendeels gebaseerd op de brochure ‘Joseph mon père, enfant de l’assistance à Brugge’, geschreven door Julien Van Schouwburg (zoon van Joseph). Voor het samenstellen van deze brochure werd beroep gedaan op het OCMW-archief en het Stadsarchief van Brugge. Deze brochure kan geraadpleegd worden in de bibliotheek van het OCMW-archief.
[2] OCMW-archief Brugge. Commissie Burgerlijke Godshuizen. Beheer instellingen. Verlaten kinderen en vondelingen. Dossier Joseph Marie Van Schouwburg. Proces-verbaal Isidoor Zwaenepoel. Doos 176.
[3] OCMW-archief Brugge. CBG. Beheer instellingen. Doos 173 e.v. Verlaten kinderen en vondelingen.
(gepubliceerd in Onze Gazette, 2013/3&4, pp.8-9)