De epidemieën, besmettelijke ziektes en de maatregelen die hiertegen werden genomen (1799-1925).
In de loop van de 19e eeuw wordt Brugge vaak getroffen door epidemieën en besmettelijke ziekten. Ook de ruimere maatschappij moest beschermd worden tegen uitbraken van besmettelijke ziekten. De armen worden steeds meer gezien als een gevaar voor de andere stadsbewoners ('la classe dangereuse'), ze zijn met velen ('la classe nombreuse') en leven vaak in de meest ellendige en onhygiënische omstandigheden waardoor een belangrijke rol was vastgelegd voor de armenmeesters ('distributeurs') en de armendokters van BvW bij de preventie en de beheersing van besmettelijke ziektes. De armen konden ook gemakkelijker (moreel) verplicht en 'geciviliseerd' worden doordat ze afhankelijk waren van de onderstand van de overheid. Weigeren om hieraan mee te werken kon bij ondersteunde behoeftigen leiden tot het schrappen van (een deel van) de uitkering en had als gevolg voor behoeftige kinderen dat ze geweigerd konden worden in scholen of geen beroep konden doen op een 'institution charitable'. Huizen van het Bureel van Weldadigheid moesten curatief of preventief 'gewit en gegrauwd' worden met levende kalk. De 'besmette' huizen moesten ook binnenin behandeld worden met levende kalk en na epidemies ontsmet worden. Het beddengoed moest worden verbrand door de politie en worden vervangen door BvW.
In de verslagen van de raadszittingen van het Bureel van Weldadigheid van Brugge worden deze epidemieën vermeld en worden de maatregelen hiertegen vastgelegd. Meestal gebeurde dit in overleg met de stedelijke gezondheidsdienst of de provinciale medische commissie.
Tussen 1806 en 1824 wordt 'la teigne' (een besmettelijke schimmel van de hoofdhuid die hoofdpijn veroorzaakt: ringworm, 'Catharinawiel' en 'kwaad zeer, haarworm of kwade schurft' vermeld in de notulen van BvW.
In 1832, 1848 en 1849, in 1866, in 1871 en tussen 1892 en 1894 worden in de notulen van BvW uitbraken van cholera vermeld in Brugge.
In 1848, 1859, 1864 en 1879 worden de pokken vermeld en in 1848 en 1880 is er sprake van tyfus in Brugge.
Vanaf 1902 staat de zorg om (de afzondering van) de 'Teringlijders' (T.B.C.) meer centraal, met vragen om steun voor de oprichting van sanatoria (Prins Albert, Prinses Elisabeth) en 'kostelooze armzalen' voor behoeftige T.B.C.-patiëntendie (bv. van dokter Evrard), om 'kostelooze geneesmiddels' uit de Armenapotheek, om verlenen van verzorging thuis met 'kloeke voedsels en bouillons', enz...
Tijdens W.O. I is er kritiek van de Duitse medische diensten over de aanpak van mazelen op de geneeskundige dienst van BvW. BvW antwoordt dat het reglement van de geneeskundige dienst strikt wordt nagevolgd. Ook griep en buiktyfus worden tijdens deze oorlogsperiode vermeld. Tijdens W.O. I wordt de steunverlening deels uit de handen van BvW genomen door allerhande gemeentelijke, provinciale en nationale 'Comiteiten' die het grote aantal werklozen, vluchtelingen en mensen die alles waren verloren proberen op te vangen (bv. 'Moedermelk', soepbedelingen, geneeskundige hulp voor gezinnen van 'krijgslieden', ...). BvW, CBG en het stadsbestuur vormen samen met de belangrijkste private steuncomités een 'Middencomiteit' en ook BvW moet haar deel van de middelen leveren volgens vooraf opgestelde verdeelsleutels. Kort na W.O. I krijgt BvW haar taak van voor de oorlog terug.
Ook de maatregelen die preventief werden genomen om Brugge te vrijwaren van epidemieën en besmettelijke ziekten of om epidemieën in Brugge geen uitbreiding te laten nemen komen aan bod. Opmerkelijk was dat men ook de arme bevolking van Brugge vanaf 1850 (op voorstel van de gouverneur) wilde opvoeden in een richting waarbij meer aandacht was voor de hygiëne door het uitreiken van de 'prix de propreté et de bonne conduite de la maison'. In het laatste kwart van de 19e eeuw wordt hieraan ook de spaarzaamheidsgedachte gekoppeld door deze prijzen uit te reiken in spaarboekjes.
Vervolg: zie hierna.
De koepokinenting als propagandamiddel voor een nieuw gezondheidsbeleid en de uitvoering ervan in Brugge.
Om aan te tonen hoe BvW en de andere overheden omgingen met besmettelijke ziekten en epidemieën wordt hier het voorbeeld van de pokken verder uitgewerkt.
Vanaf het begin van de 19de eeuw begon de staat meer verantwoordelijkheid op te nemen en initiatieven te nemen op het vlak van gezondheidszorg, waardoor dit een meer openbaar en collectief karakter kreeg. Deze vorm van ‘sociale geneeskunde’, die het verband legt tussen maatschappelijke zorg, (preventieve) geneeskunde en staatsinterventie begon met initiatieven op het vlak van vaccinatie en de zorg voor minderbedeelden. Vanaf 1860 startte een waar hygiëneoffensief, met prijzen voor het proper houden van de woning en sanering van middeleeuwse stadswijken[46]. Naar het einde van de 19de eeuw toe worden sociale problemen steeds meer gekaderd binnen een medisch discours en leidde tot een grotere medicalisering van de samenleving.
Met de komst van de Franse revolutionaire legers en de opname van de Belgische gewesten in Frankrijk, werd een nieuw (‘verlicht’) systeem van gecentraliseerde gezondheidszorg ingevoerd. De eerste aarzelende stappen hiervan waren reeds gezet door de Oostenrijkse keizer Jozef II. Deze voerde een verbod in op de begraving in de kerken van rijke ‘stinkerds’ die nader bij God wilden zijn en begraafplaatsen werden steeds meer uit stadscentra geweerd wegens het gevaar voor de besmetting van de openbare drinkwatervoorziening. Onder de Franse bezetting moesten de oude medische theorieën volledig op de schop. De mens moest onafhankelijk worden van de goddelijke voorzienigheid en zelf zijn eigen lot in handen nemen.
De koepokinenting en de massale propaganda hierrond werd het symbool en was één van de speerpunten van dit nieuwe gezondheidsbeleid en burgerlijk beschavingsoffensief dat gestart werd door de Fransen maar onder de Nederlandse koning Willem I en de Belgische regering werd verdergezet[47]. De start van de medicalisering van de samenleving, waarbij voor elke kwaal een pilletje bestaat, kon beginnen.
Reeds eeuwenlang hadden de pokken ware ravages aangericht onder de bevolking. Na het verdwijnen van de pest kwamen de pokken steeds meer op de voorgrond als epidemische ziekte. Deze ziekte trof vooral kinderen op jongere leeftijd, waardoor de naam kinderpokken gangbaar werd. Wie hiervan genas was voor de rest van zijn leven immuun voor de pokken. Waarschijnlijk verdwenen deze epidemieën van pokken vroeger in de schaduw van de pest omdat vooral kinderen hieraan overleden. De kindersterfte was vroeger schrikbarend hoog en kinderen namen door de toenmalige kinderrijkdom een nog niet zo belangrijke positie in de samenleving in als ze momenteel doen, terwijl aan de pest ook veel volwassenen overleden, waardoor de economische impact van deze ziekte veel groter was.
De pokken uitten zich door koorts, stuipachtige krampen, heftige rillingen, braken, constipatie en anorexia. In eerste instantie verschenen zweertjes op het gezicht en hierna verspreidden deze pokken zich over het volledige lichaam. In de beginfase waren deze zweertjes gevuld met een doorzichtig vocht dat later troebel werd en daarna droogden deze pokken op tot een korstje dat de typische littekens van de pokken naliet. De pokken waren besmettelijk en konden bij de geboorte worden doorgegeven als de moeder besmet was. De behandeling bestond uit vaccinatie, hygiënische maatregelen (meerdere ontsmettende baden, ontsmetting van de woning en het beddengoed) en isolatie van de zieken[48].
Sinds de tweede helft van de jaren 1970 werden de pokken als volledig uitgeroeid beschouwd. Dit was vooral het gevolg van wereldwijde vaccinatiecampagnes. In Europa en Noord-Amerika zijn de pokken sinds 1958 geheel verdwenen. Ondanks het bestaan van een effectief vaccin heeft het toch nog meer dan 175 jaar geduurd voordat de pokken volledig werden uitgeroeid, alhoewel de vaccinatiestrategie sinds de tweede helft van de 19e eeuw berustte op volledig rationele gronden. Sinds dat ogenblik hadden religieuze en maatschappelijke opvattingen over de pokken maar een beperkte invloed meer. De besmettelijkheid bleek ook lager te zijn dan werd aangenomen, waardoor morele en psychologische factoren deels de verklaringsgrond vormen voor een groot deel van de angst voor de pokken in het begin van de 19de eeuw[49].
De gevolgen van de pokken op de sterfte van de bevolking waren vergelijkbaar met deze van cholera, die vanaf het midden van de 19de eeuw ook veel slachtoffers maakte. Aan de pokken stierf op het kantelmoment van de 18de naar de 19de eeuw jaarlijks één achtste van de bevolking (vooral kinderen) en meer dan de helft van de mensen die niet stierven was gebrekkig of vertoonde de typische littekens. J. F. Kluyskens beschouwde in 1801 deze ziekte als de ‘vreselijkste ziekte waar ’t mensdom tegen strijdt’[50]. De prefect van het departement van de Leie spreekt in het jaar XIII van de Franse Republiek (1805) over een jaarlijkse mortaliteit door de pokken van één op zes of één op zeven. Als er een epidemie woedde was dit zelfs één op drie[51].
In de Franse tijd werd ‘de gesel van de pokken’ tot vijand nummer één verklaard van het nieuwe gezondheidsbeleid. Hierbij gaf de hogere overheid de stimulansen die op provinciaal en gemeentelijk vlak werden uitgevoerd. De pokken konden worden vermeden en op langere termijn zelfs uitgeroeid worden door zich te laten inenten. Toch was de vaccinatie tegen de pokken meer dan alleen een medisch onderwerp. Enerzijds werd de mens onder de invloed van de Verlichting meer en meer als een machine benaderd en defecten aan deze ‘homme-machine’ konden gerepareerd worden. Anderzijds had de overheid de mond vol van vrijheid en geluk die in het verschiet lagen en deze vaccinatie werd aangegrepen om aan te tonen dat dit ook zo zou zijn voor de gewone bevolking die nog maar weinig positieve zaken had gevoeld van de gevolgen van het nieuwe samenlevingsmodel. Deze regering had duidelijk nood aan succesverhalen. De positieve kanten van de vaccinatie werden dik in de verf gezet terwijl wat niet paste in dit streven werd weggemoffeld en hierdoor later koren op de molen zou worden voor tegenstanders van inentingen.
De koepokinenting zou volgens de medische 19de eeuwse geschiedschrijving voor de eerste maal worden toegepast op het einde van de 18e eeuw door Edward Jenner (1749-1823), een Engelse arts. In bepaalde districten in Engeland kwamen de koepokken voor en men had ontdekt via de verhalen van landbouwers dat melkmeisjes een besmetting met de koepokken konden oplopen bij het melken via kleine letsels aan hun handen. Deze koepokken waren een mildere vorm van de pokken en na de besmetting hiermee waren deze melkmeisjes voor de rest van hun leven immuun tegen de pokken. Jenner was de eerste die gezonde mensen moedwillig inentte met het vocht van de koepokken om hen te beschermen tegen de ernstiger pokken.
Vóór deze koepokinenting was ontdekt en beschreven door Jenner probeerde men zich ook al te beschermen tegen de pokken. Eén mogelijkheid was de variolatie, die voornamelijk werd gebruikt in de hoogste klassen van de maatschappij. Mensen werden opzettelijk besmet met het vocht uit de pokkenpuisten, dat eventueel afgelengd was met water, om hen te immuniseren voor de pokken. Deze variolatie gebeurde door het leggen van besmette draden met de pokkenlymfe in een opzettelijk aangebrachte wonde, waarna hierover een verband werd aangelegd. Een andere manier van variolatie was een scalpel waar de pokkenlymfe op was aangebracht in contact te brengen met een open wonde. Dit hield echter bepaalde gevaren in. Drie à vijf percent van de gevarioliseerde personen met de al dan niet afgezwakte kinderpokken stierf hieraan. De personen die gevarioleerd waren hadden, net als diegenen die van de pokken waren genezen, ‘pokputten, naden en geschondenheid’.
Een andere manier om te ‘immuniseren’ werd toegepast door behoeftigen die de hoge kosten van een arts niet konden betalen. Gezonde kinderen werden soms in het ziekbed gelegd van een ander kind dat besmet was met de pokken om doelbewust een besmetting op te lopen. Dit had te maken met één van de hardnekkigste vooroordelen over het ontstaan van de pokken. Het volksgeloof ging er immers van uit dat de pokken werden veroorzaakt door de besmetting van de foetus in de baarmoeder met het vervuilde bloed van de moeder. Dit besmette bloed moest op een bepaald ogenblik het lichaam van het kind verlaten en deed dit door een uitbraak van de pokken, waarbij men dacht dat het vocht in deze puisten bestond uit dit besmette bloed. Deze ziekte werd dus beschouwd als een aangeboren besmetting en de pokken zelf werden gezien als een loutering en als een noodzakelijke fase in de ontwikkeling van kinderen.
Er waren ook tegenkantingen tegen de vaccinaties van religieuze aard of uit onwetendheid. De onwil vanuit religieus-fundamentalistische hoek om zich te laten inenten was gebaseerd op de veronderstelling dat de mens niet mocht tussenkomen in het ondoorgrondelijke plan van god. In religieuze geschriften werd veelal een verband gelegd tussen ziekte, zonde en morele misgedragingen. Inenting werd gezien als het hoogtepunt van het streven om de mens in de plaats van god centraal te stellen. Dit streven naar ‘menschenvervolmaking en menschengeluk’ werd door deze tegenstanders van de vaccinatie beschouwd als een grote dwaasheid. Vaccinatie deugde ook voor sommigen onder hen niet, enkel en alleen omdat het een product van de eeuw van de Verlichting was. Het toen geldende optimistische vooruitgangsgeloof zou volgens hen leiden tot een toename van ongeloof en godslastering. In 1804 had paus Pius VIII nochtans, toen hij in Parijs was voor de (zelf)kroning van Napoleon tot keizer, een inenting door het ‘Comité de Vaccine’ meegemaakt en had hieraan zijn zegen gegeven, waardoor veel bisschoppen in hun herderlijke brieven aanmoedigden tot vaccinatie. Zo werd de paus gebruikt als een verlengstuk van de Napoleontische gezondheidspolitiek.
De onwetendheid had natuurlijk te maken met de nieuwheid van de behandeling, de gebrekkige informatie hierover en het feit dat de oorzaak van besmetting met de pokken niet gekend was. Zo konden veel mensen niet begrijpen dat één zweer en één plaatselijke ontsteking die ontstond op de plaats van de inenting een ziekte kon tegengaan die zich over het volledige lichaam verspreidde. Er werd ook gedacht dat na de uitroeiing van de pokken wel een andere dodelijke ziekte zou ontstaan, want de pokken waren ook maar naar voor gekomen na het verdwijnen van de pest. Ook veeartsen verzetten zich scherp tegen deze vaccinatie omdat ze dachten dat hierdoor een nieuwe vorm van veepest zou worden ingevoerd. Koepokken werden ook verward met andere veeziekten met gelijkaardige symptomen (bv. de zogenaamde ‘blaarziekte’ bij koeien). In het begin wist men ook niet dat deze inenting moest herhaald worden omdat mensen die ingeënt waren later soms toch de pokken ontwikkelden. Omdat er ook geen expliciet verbod was op de inenting door niet-geneeskundigen was er een kans dat de vaccinatie niet op een goede manier gebeurd was of dat het vaccin op het moment van de inenting niet meer werkzaam was. Mensen waren ook bang van de overheid omdat die kort voor de invoering van de koepokkenvaccinatie koeien met veepest en andere veeziektes had ‘vernietigd’. Er was angst voor de gevolgen van de inenting op langere termijn en dat mensen zouden ‘verrunderen’ doordat levende smetstof van zieke koeien werd ingebracht bij mensen. Een meer ethische vraag was of het wel kon dat gezonde mensen werden ingeënt met ziektekiemen die potentieel gevaarlijk waren zodat ze immuun zouden worden voor een mogelijk zwaardere vorm van deze ziekte[52].
Op 12 messidor van het republikeinse jaar XIII (01/07/1805) zond de prefect van het departement van de Leie een omzendbrief[53] naar de burgemeesters over de koepokinenting. Deze vaccinatie zorgde voor betere resultaten op het vlak van de pokkenbestrijding dan de variolatie en was minder gevaarlijk. In de maand prairial van het jaar XI (mei-juni 1803) had de Franse Minister van Binnenlandse Zaken reeds gepleit voor de invoering van de koepokinenting in alle departementen en hij had richtlijnen afgekondigd om dit op een zo gemakkelijk en comfortabel mogelijke manier te laten verlopen. De prefect wilde weten welke vooruitgang inmiddels op dit vlak geboekt was en vroeg om een vragenlijst in te vullen. Deze registratie en verzameling van statistische gegevens was ook een nieuw feit: de statistiek begon zich als wetenschap te ontwikkelen en deze gegevens konden worden gebruikt om de effectiviteit van beleidsmaatregelen te meten. Hij wilde onder andere weten hoe de bevolking hierover dacht, hoe dit werd aangekondigd, wie deze vaccinatie uitvoerde en of dit reeds was ingevoerd in openbare inrichtingen zoals instellingen (‘hospices’), armenscholen en pensionaten. Hij vroeg ook om een stedelijke vaccinatiecommissie op te richten waarin de meest ‘verlichte’ plaatselijke gezondheidswerkers van dat moment zetelden.
In de omzendbrief van 27 maart 1807[54] worden de namen vermeld van diegenen die zetelen in de Brugse vaccinatiecommissie: Van Hende als epidemie-arts, Van Steenkiste als chirurgijn van het St.-Janshospitaal, Van Wymelbeke als pastoor van St.-Gillis en Van Zuylen-Wyckersloot en Wynckelman als renteniers. Dit vaccinatiecomité kwam voor de eerste maal samen op 10 april 1807 om te bekijken op welke manier de Brugse bevolking gevaccineerd zou worden, wanneer en waar.
De burgemeesters moesten de publiciteit hiervoor verzorgen en een lokaal ter beschikking stellen. In Brugge gebeurde deze vaccinatie in eerste instantie in een lokaal in het stadhuis en deze vaccinatie was gratis voor de armen.
In de latere omzendbrieven van de prefect hierover werd expliciet gesteld dat de armen die steun krijgen van de weldadige administraties verplicht moesten worden om hun kinderen te vaccineren en dat de ondersteuning aan wie dit weigerde te doen zou worden stopgezet. De lijst van de kinderen die wel ingeënt waren moest worden bezorgd aan de prefect, samen met de namen van de gezinnen die dit geweigerd hadden en later de pokken ontwikkelden. Als afschrikking werden deze namen in kranten gepubliceerd, met de expliciete vermelding dat zij de inenting geweigerd hadden. In de omzendbrief van de prefect werd ook reclame gemaakt voor een boekje, geschreven ‘in het Vlaams’ door dokter Jaequemyns van Tielt[55]. Hierin werden de vooroordelen tegen de koepokvaccinatie weerlegd. Deze vaccinatie-catechismus werd opgestuurd naar de burgemeesters met de vraag om voor de pastoors, geneesheren, vroedvrouwen, onderwijzers en andere inwoners van de stad dit boekje aan te kopen. De prefect vroeg ook dat deze personen zelf het goede voorbeeld zouden geven op dit vlak.
In de omzendbrief van de prefect van 17 april 1812 werd bij de burgemeesters aangedrongen om de ‘kleine groep burgers die nog twijfelden aan de goedaardige gevolgen van deze vaccinatie’ te overtuigen, in samenwerking met de pastoors en de gewaardeerde inwoners van de gemeente. De kinderen die niet waren ingeënt zouden in de toekomst niet meer worden toegelaten tot lycea, colleges, seminaries of lagere scholen totdat ze konden bewijzen via een certificaat dat ze de pokken gehad hebben of gevaccineerd waren. Aan wie nog niet overtuigd was door de jarenlange ervaring en nog altijd vooroordelen koesterde tegen de vaccinatie, moest het voorbeeld van keizer Napoleon worden voorgelegd, die zijn eigen zoon, ‘de Koning van Rome’, had laten inenten. Dit kind ,‘waarop de toekomst van Europa rust’, had deze operatie ondergaan zonder ziek te worden. Dit werd gebruikt opdat diegenen die nog twijfelden geen excuus meer konden hebben over de werkzaamheid van de vaccinatie.
Op 12 mei 1818 zond de gouverneur van West-Vlaanderen in zijn omzendbrief een arrest door van de Nederlandse Koning Willem I over de koepokinenting, omdat de pokken opnieuw de kop hadden opgestoken en ware ravages hadden aangericht in verschillende streken van het Koninkrijk der Nederlanden waar het vaccineren verwaarloosd werd. Om de ijver van de artsen en de onderlinge wedijver tussen hen te stimuleren werd een eremedaille uitgereikt aan de meest verdienstelijke artsen op dit vlak. Brugge kreeg hierbij een speciale vermelding omdat deze vaccinatie hier enkele dagen per week gratis gebeurde. De gouverneur hoopte dat dit voorbeeld in andere gemeenten en steden zou worden nagevolgd zodat de pokken en haar noodlottige gevolgen binnenkort tot het verleden zouden behoren.
De vaccinatie was belangrijk voor alle onderdanen, maar dit koninklijk besluit richtte zich vooral op de armen en de kinderen die in instellingen en andere inrichtingen van weldadigheid verbleven. De voogden van de behoeftigen moesten op alle manieren de armen overtuigen om hun kinderen te laten inenten, ‘omdat deze klasse zich niet altijd door de rede laat leiden en veelal vreemde impulsen volgt’. Hun koppigheid om van deze weldaad gebruik te maken moest beantwoord worden met het weigeren van de steun die ze normaal kregen.
Elk jaar werd in elke provincie een prijsuitdeling georganiseerd van gouden medailles ter waarde van 50 gulden aan de artsen en de chirurgijns die zich verdienstelijk hadden gemaakt door meer dan 100 personen gratis in te enten. Deze artsen werden voorgedragen door de provinciale medische commissies.
Als de pokken toch nog de kop opstaken moest de verspreiding van deze besmetting een halt worden toegeroepen. Hierbij moesten ‘berokingen’ gebeuren met mangaan, soda en zwavelzuur, tegen de besmetting van de lucht. Bij behoeftige inwoners moest dit betaald worden door het stadsbestuur. Dode slachtoffers moesten worden begraven binnen de drie dagen[56].
De aalmoes die de armen kregen om te overleven werd in deze periode niet als een recht beschouwd maar als een gunst. De behoeftigen moesten iets terug doen voor de steun die ze kregen. In plaats van hun levensomstandigheden te verbeteren werd gepleit voor de massale vaccinatie van de armen. In de notulen van het Brugse Bureel van Weldadigheid werd de intentie van de overheid om de steun aan de armen die hun kinderen niet lieten vaccineren in te trekken jaarlijks vermeld. Het Bureel spoorde de armenmeesters aan om al hun invloed te gebruiken met de bedreiging om hen de steun (voorlopig) te ontzeggen als stok achter de deur[57].
De omzendbrief van de gouverneur van West-Vlaanderen van 31 mei 1832 ging verder op hetzelfde elan door te wijzen op het feit dat de ‘wijze voorschriften’ van het KB van 18 april 1818 sinds de staatsomwenteling niet meer naar behoren zijn opgevolgd. ‘In het belang van het mensdom’ en ‘tot bevrijding van de maatschappij van de vernielingen van een noodlottige ziekte’ vroeg de gouverneur de maatregelen ten aanzien van de armen uit te voeren. De dokters en ‘chirurgijnen’ die zich hadden onderscheiden door een groot aantal gratis vaccinaties maakten nu kans op een (Belgische) gouden eremedaille[58].
In de omzendbrief van de gouverneur van West-Vlaanderen van 8 juni 1833 werden de maatregelen van het Koninklijk Besluit van 23 mei 1833 opnieuw vermeld met de beslissing om een gouden medaille te geven aan de vaccinateurs die in 1831 de meeste ijver hadden getoond om behoeftige kinderen gratis te vaccineren. De bedoeling bleef om de ‘behoeftige klas van de gesel der kinderziekte te bevrijden’. De gouverneur vroeg om verder te gaan met het vaccineren om alle invloed ‘welke de menschelykheyd gebied’ te gebruiken ten aanzien van diegenen die onderstand genoten van het armenbestuur te verplichten hun kinderen te laten inenten. In Brugge werd deze gouden medaille uitgereikt aan ‘heelmeester’ J. Maes voor zijn ijver bij de inenting in 1831. Om de dokters te belonen die in 1829 de meeste ijver hadden getoond om armen gratis te vaccineren, kregen de ‘chirurgijnen’ J. Pollet en B. De Smedt volgens het K.B. van 29 november 1833 een gouden medaille. Voor de inspanningen die werden geleverd in 1832 kregen de Brugse ‘chirurgijnen’ J. Maes, A. Herrebaut en B. De Smedt en ‘dokter’ E. Wemaer een gouden medaille toegekend[59]. Deze geneesheren van de armen waren aan het Bureel van Weldadigheid verbonden. In het Provinciaal Reglement van 17 september 1839 werd een boete van 1 tot 15 fr. of een gevangenisstraf van 1 tot 5 dagen verbonden aan de weigering om je kinderen te laten vaccineren[60].
In 1930 nog werd in Brussel een boekje uitgegeven door de Sociale Afdeling van de Nationale Eeuwfeestcommissie[61], dat sprak over ‘maatschappelijke ziekten’ die ‘als een knagende worm op verholen wijze blijven voortwoekeren’. Deze aandoeningen werden maatschappelijke ziektes genoemd omdat ‘hun voortschrijden zo nauw verbonden is met de voorwaarden zelf van het maatschappelijk leven en hierdoor steeds het ganse mensdom met besmetting bedreigen’. Vroeger richtten pest, cholera, pokken, tyfus en difteritis verwoestingen aan onder de bevolking maar sinds Jenner en Pasteur vaccins hiertegen hadden ontwikkeld waren de meeste van deze ziektes overwonnen of binnen de perken gebleven. Dit kwam omdat ‘het ontstaan en de uitbreiding van deze ziektes veroorzaakt wordt door de besmetting van mens tot mens’ en men ‘deze oorzaken sindsdien heeft kunnen voorkomen of onschadelijk maken’.
In deze brochure worden nog een nieuwe reeks maatschappelijke ziekten vermeld waartegen strijd moest worden gevoerd. Nu ging het om de sterfte bij pasgeborenen, syfilis, alcoholisme, kanker en vooral TBC, ‘omdat het zo moeilijk is om te komen tot een volledige omvorming van de voorwaarden van gemeenschappelijk leven’. De woning, het werk, de zeden en gewoonten werden in 1930 gezien als de omstandigheden ‘waarin deze vreselijke gesels hun broeinest vinden’.
[46] De Maeyer, J. e.a. Er is leven voor de dood. 200 jaar gezondheidszorg in Vlaanderen. Kapellen, 1998.
[47] Rutten, W. ‘Burgers noodzaken tot hun geluk’. In: Geschiedenis Magazine, 2009, nr. 7, pp. 45-49; Rutten, W. De laatste grote pokkenepidemie. In: Spiegel hisoriael, 2001, nr. 9, pp. 382-387; De Maeyer, J. e.a., 1998, o.c.; Rutten, W. De vreselijkste aller harpijen. Pokkenepide-mieën en pokkenbestrijding in Nederland in de 18e en 19e eeuw: een sociaal-historische en historisch-demografische studie. Hes Studia Historica, deel XIX, Wageningen, 1997.
[48] Galtier-Boissière (ed.). Larousse médical illustré, Parijs, 1918, p.1244.
[49] Coutinho, R. A. Pokken, Syfilis en Aids. Morele en rationele argumenten in de strijd tegen de ziekte. In: Psychologie, nr. 30, 1990, pp.22-26.
[50] Kluyskens, J. F. Verhandeling over de koeipokjes, het ware voorbehoed-middel der kinderpokken. Gend, Germinal 9ste jaar (maart 1801).
[51] OCMW-archief Brugge. Recueil des arrêtés, décisions, lettres et autres actes de la Préfecture du Département de la Lys. Tome I. Henissart (Secrétaire-général pour le Préfet indisposé). Circulaire pour demander des renseignements sur les progrès de la Vaccine (12 Messidor XIII), pp. 503-505.
[52] De Maeyer, J. e.a. 1998, o.c. ; Rutten, W. 1997, o.c.; Rutten, W. 2001, o.c.; Rutten, W. 2009, o.c.
[53] OCMW-archief Brugge. Recueil des arrêtés, … o.c. Tome I. Henissart (Secrétaire-général pour le Préfet indisposé). Circulaire pour demander des renseignements sur les progrès de la Vaccine (12 Messidor XIII), pp. 503-505.
[54] OCMW-archief Brugge. Recueil des arrêtés, … o.c. Tome II. Chauvelin, F. (Préfet). Circulaire pour transmettre l’Arrêté qui nomme les Membres des Comités de Vaccine du Département (27/03/1807), pp. 113-115.
[55] OCMW-archief Brugge. Recueil des arrêtés, … o.c. Tome III. Chauvelin, F. (Préfet). Circulaire pour annoncer l’envoi d’une Brochure de M. Jacquemyns, Officier de Santé à Thielt, sur la pratique et les avantages de la Vaccine, et donner autorisation d’en paier le prix (20/04/1810), p. 88.
[56] OCMW-archief Brugge. Recueil des Actes d’administration-générale de la Province de Flandre-Occidentale. Tome V. De Loen. Circulaire transmessive d’un arrêté de S.M., pour étendre l’usage de la vaccine (12/05/1818), pp. 163-168, pp. 596-605.
[60] OCMW-archief Brugge. Memoriael administratief der Provincie West-Vlaenderen. 3e Deel. Provinciaal Reglement op de Vaccine (17/09/1839), pp.894-911.
[61] Sociale Afdeeling der Nationale Eeuwfeestcommissie. Allen, eensgezind ten strijde tegen Maatschappelijke Ziekten. Brussel, 1930 (privéverzameling).