Gazette van Brugge, 19/12/1810, p.7.

P. Van Dycke. Gezicht op de Vlamingstraat te Brugge, rond 1850 (voor de heraanleg van de Schouwburgwijk). Langs de rechterkant zie je de 'Comedie'. (Brugge, Stedelijke Musea, Steinmetzkabinet , nr. 0.1643).

Gazette van Brugge, 23/11/1803, p.8.

Daegelijksche gevallen 1793 (…)

-fol. 272-: Op den vijfden meij d’eerste vertooning wegens de foire op het Pandreijken vertoont wordende op eenen theater, waer zoo op de slakke als stijve coorde menige sprongen en andere merkweerdige konsten alle avonden veroont wierden, als over jaer aldaer door den zoogenaemden Slijper gedaen is. Zoo gebuerde het dat desen avont alle de planken voor den theater gemakt, waerop vele menschen saeten, teenemael instorte waerdoor verscheijde hier merkelijk gekwetst waeren. Boven de vertooninge waeren op het Pandreijken gestelt drij houten cabaenen, in eene van welke een konstgewerkt horlogiewerk wiert vertoont, in het ander veele buijtengewone konsten en sprongen en in het derde een Hollandts schouwtonneel van welke het volgende bericht uijtgegeven wiert: “Met permissie van het magistraet wordt aen alle heeren, dames en liefhebbers bekentgemakt dat alhier is aengekomen C. Rams en comp. medebrengende het groot Hollandts schouwtonneel van Ghineessche schimmen en marionetten. De egte schimmen die in de Seven Provencien te zien zijn en welcke hier noijt zijn vertoont, gaende in -fol. 273- schoonheijd alle konsten te boven, men vleijt zig daerom bovenal die zig uijtgeven de egte schimmen te besitten, dog ’t welk niet als naemaksel is en ook hoe opgesmukt de goedkuering van alle aenschouwers te zullen wegdraegen, zoowel in de uijtvoerigheijd der bewegende voorwerpen en decoratien alsook in de werkende beelden, door moeijlijcke en kunstige exercitien in de grrotste volkomentheijd naer het leven; klimmende op laddertrappen, vaerende in schuijten, rijdende in waegens, schietende met snaphaenen en doende velerhande dingen meer. Men geeft de tamme en wilde gediertens alderleije naturelijcke bewegingen, men doet de vogelen vliegen en de visschen swemmen, men verwisselt verscheijde gedaenten ten aensien van menschen, men geeft daegelijks veranderingen naer den besten smaek en die meest bekoorlijk voor het oog der aenschouwers zijn. Tot besluijt den konstrijcken toveraer, met alle avonden veranderingen van stukken. Tot meerder genoegen en plaisier van de aenschouwers, zal men nae het spelen der Gineessche schimmen alle avonden met extra bfraeije naer het leven gemakte en gekleede beelden verscheijde commedien spelen, nog zal men vertoonen de groote roemrugtige zeeslag op Doggersbank zoo naturelijk als dezelve den 5 augustus -fol. 274- 1781 is voorgevallen en daernaer de groote Noordzee met allerhande zeevisschen en zeegedierten”.

Uit: Van den Berghe, Y. e.a. Van Walleghem, J. Merckenweerdigste voorvallen en daegelijksche gevallen Brugge 1797. Brugge, 1997, p.100. 

Gazette van Brugge, 24/01/1821, p.4.

Journal du Département de la Lys, 27/08/1813, p.4.

Een ‘spektakeltaks’ om geld in te zamelen voor de behoeftigen

Geldinzamelingsacties voor sociale doelen via wafelenbak, optredens of dansgelegenheden zijn van alle tijden. Bij de start van de voorlopers van het OCMW was er een belasting op spektakels om de beperkte middelen aan te vullen om de armen te ondersteunen.

Vanaf 1792 vallen de Franse revolutionaire legers de Belgische gewesten binnen om de strijd aan te gaan met de Oostenrijkse bezetters en op 9 Vendémiaire IV (01/10/1795) worden onze streken officieel geannexeerd door Frankrijk. In de Franse grondwet en de verklaring van de rechten van de mens van 6 Messidor I (24 juni 1793) wordt in artikel 21 gesteld dat de openbare hulpverlening een ‘heilige plicht van de staat’ is. De maatschappij moet steun verlenen aan ‘ongelukkige’ burgers, hetzij door te voorzien in werk voor hen, hetzij door diegenen die niet konden werken en dus niet konden voorzien in hun eigen middelen van bestaan een uitkering te geven waarmee ze konden overleven. Op 17 Nivôse III (06/01/1795) had het Franse parlement al een besluit gestemd waardoor alle Franse wetten met betrekking tot de armenzorg van kracht werden in de veroverde gebieden en dus ook in onze gewesten[1].

Deze woelige en chaotische periode is de start van een nieuwe structuur voor de armenzorg in onze streken. Net als in andere steden zal in Brugge de armenzorg geleid worden door twee administraties: de Commissie van Burgerlijke Godshuizen (CBG) en het Bureel van Weldadigheid (BvW). Deze twee organisaties met een eigen takenpakket zijn de rechtstreekse voorlopers van de Commissie van Openbare Onderstand (1925) en van het huidige Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Werk (1976). CBG beheerde de residentiële zorg (hospitaal, ‘krankzinnigengesticht’, de meeste godshuizen voor bejaarden, …) en BvW steunde de behoeftige inwoners van Brugge aan huis.

Op het ogenblik dat het Bureel van Weldadigheid van Brugge wordt opgericht op 21 Brumaire VIII (12/11/1799) is het nog niet echt duidelijk waar deze weldadige administratie voldoende middelen zal vandaan halen om het grote aantal armen in Brugge te ondersteunen dat onder hun verantwoordelijkheid viel. De goederen van de vroegere diswerkingen (stedelijke en landelijke eigendommen, giften, fundaties, testamenten, rentes, …) komen in het bezit van de staat en daarna langzaamaan van BvW. Het probleem was dat deze diswerkingen voor een groot deel al verlieslatend waren. Kerkelijke goederen worden ‘genationaliseerd’ en verkocht en een deel van deze opbrengsten wordt gebruikt voor de hulpverlening aan de armen. BvW kreeg ook een jaarlijkse subsidie van het stadsbestuur van Brugge, maar deze was zeker niet toereikend om de vele armen te ondersteunen.   

Op 7 Frimaire van het jaar 5 (27 november 1796) wordt een wet gestemd in het Franse parlement over de oprichting van de Burelen van Weldadigheid en over het recht dat deze weldadigheidsinstellingen hebben op een ‘decime per frank’ van de toegangsgelden van ‘spektakels’.

 

De ‘spektakels’ die in Brugge georganiseerd werden waren o.a. theatervoorstellingen, concerten, vioolconcerten, (carnaval)bals, circussen, oefeningen met paarden, opera’s, vertoningen van mechanische of schilderachtige spektakels, onbrandbare mannen, koorddansers, komediegezelschappen, kermisattracties, amusante avonden, tonen van dieren, voorstellingen van natuurkundigen, het tonen van een Tartaars paard, tentoonstellen van dwergen en reuzen, voorstellingen met marionetten, demonstraties van natuurfenomenen, buiksprekers, het tonen van een kind van elf jaar met een buitengewone lichaamsbouw, vuurwerk, een collectie van gebeeldhouwde of wassen  figuren,  … In deze belasting moest 10% van de inkomsten van de ingangstickets van dramatische voorstellingen betaald worden en 25% van de inkomstgelden op activiteiten van openbaar vermaak.  

Op de vergadering van BvW van 18 Frimaire VIII (09/12/1799) wordt voor de eerste maal gesproken over deze taks als bron van inkomsten voor BvW en vanaf dat ogenblik vormen de notulen van BvW in het OCMW-archief van Brugge een onverwachte bron van informatie over wat zoal op ontspanningsgebied in Brugge gebeurde.

De armenmeesters verklaren op sommige ogenblikken dat ze hun gewone bedelingen zullen moeten stopzetten als er geen extra middelen worden voorzien, de behoeftigen komen op bezoek naar de zittingen van BvW om te klagen over het feit dat ze geen steun krijgen en BvW kan niets anders doen dan zeggen dat deze steun wel zal komen en hen toe te spreken met ‘woorden van troost’. Intussen discussiëren CBG en BVW over wie verantwoordelijk is om steun te verlenen aan bepaalde groepen behoeftigen (ongeneeslijk zieken, ‘krankzinnigen’, verlaten kinderen, bejaarden, …). Vaak gebeurt dit ten nadele van de armen die op deze ogenblikken verstoken blijven van steun. De invoering van deze belasting liet echter op zich wachten en verliep zeker niet zonder slag of stoot: soms kost het veel moeite dit bedrag te ontvangen en op de zitting van 20 fructidor VIII (07/09/1800) meldt Volckaert (lid van BvW, maar ook van het gemeentebestuur) dat het innen van deze belasting ‘enorme kosten’ veroorzaakt voor het gemeentebestuur. Hij stelt voor dat BvW start met een vrijwillige onderschrijving bij de meer begoede burgers van Brugge om geld in het laatje te brengen. Deze vrijwillige onderschrijving zorgt ervoor dat BvW al snel geld ter beschikking krijgt waardoor de armenmeesters blij zijn dat er geen nieuwe belastingen zullen komen. Op de vergadering van 29 vendémiaire IX (21/10/1800) klagen de armenmeesters dat er vage geruchten de ronde doen over het toch invoeren van een ‘gemeentelijk octrooi op de weldadigheid’ en dat sommige deelnemers aan de vrijwillige onderschrijving weigeren om nog verder te betalen. Deze geruchten zijn gebaseerd op een brief van de minister die wil dat er ook in Brugge zo’n belasting wordt ingevoerd. BvW vraagt aan de armenmeesters om met ‘nog meer ijver en zorg in deze tijden van crisis er voor te zorgen dat elke mogelijke ondersteuning naar de armen gaat’ maar de gemeentelijke belasting voor de armen zal toch worden ingevoerd.

In de maand Thermidor X (14/08/1802) wordt 2.888,78 fr. ingezameld via de vrijwillige onderschrijving en de verzameling van aalmoezen. Dit is de laatste keer dat de vrijwillige onderschrijving wordt vermeld. Organisatoren van ‘spektakels’ komen vaak op bezoek naar de zitting van BvW om een vaste prijs af te spreken i.p.v. een percentage op de bruto inkomsten.

Het ‘gemeentelijk octrooi’ brengt in de maand Floréal XI (april/mei 1803) 3.000 fr. op en in Prairial XI (mei/juni 1803) brengt deze belasting 2.500 fr. op. Door het Keizerlijk decreet van 24/03/1806 wordt BvW eigenaar van de ‘Salle de Spectacle’[2] (de voorloper van de huidige stadsschouwburg), waardoor het innen van de belasting op spektakels een stuk gemakkelijker verloopt. Vanaf 21 Thermidor XIII (09/08/1805) huurt het stadsbestuur met terugwerkende kracht deze schouwburg aan BvW.

In de periode rond 12/01/1814 wordt de Brugse regio bevrijd door de geallieerde legers (Russen, Pruisen, Saksen en Zweden) en de Fransen worden verjaagd. Het beleid op het vlak van armenzorg blijft hetzelfde en deze structuur zal in werking blijven tot 1925. De wetgeving wordt wel verder verfijnd en aangepast aan de moderne tijden.

Onder koning Willem I (Verenigde Nederlandse Provinciën) wordt op 24/08/1821 de belasting op spektakels afgeschaft en volledig vervangen door een gemeentelijke subsidie. De gemeente kan deze taks wel terug invoeren via de gemeentelijke belastingen als deze taks voor dezelfde doeleinden gebruikt worden: het ondersteunen van de armen.

Gepubliceerd in Onze Gazette. 2017, nr. 3, pp. 14-15.



[1] Verschaeren, J. Miscellanea Archivistica Manuale 46. Burgerlijke Godshuizen, Burelen van Weldadigheid, Commissies van Openbare Onderstand, Openbare Centra van Openbare Onderstand en Openbare Centra voor Maatschappelijk Werk. Organisatie, bevoegdheden, archiefvorming. Brussel, 2001.

[2] Vanhoutryve, A. Van Comedie tot Koninklijke Stadsschouwburg. Brugse politiek en toneelcultuur. 1750-1994. Brugge, 1995. Deze Salle de Spectacle werd ook de ‘Comédie’ of het ‘Théâtre’ genoemd en was een onderdeel van de ‘Oude Beurse’ op de hoek van de voormalige Eistraat en de Vlamingsstraat. Dit drukbevolkte middeleeuwse stadsdeel werd gesaneerd (K.B. 17/08/1865) en een nieuwe stadsschouwburg werd gebouwd. 

Dit artikel wordt halfweg december gepubliceerd in Onze Gazette (personeelsblad OCMW en St.-Jansziekenhuis Brugge).

Poppkaart Brugge (1865) met de 'Comedie' of 'Salle de Spectacle' naast het verdwenen Hotel de Koornbloem aan de vroegere Oude Beursplaats (op de hoek van de Eistraat en de Vlamingstraat) in de middeleeuwse wijk die werd gesaneerd en plaats moest ruimen voor de bibliotheek en de nieuwe Stadsschouwburg (SAB).

Journal du Département de la Lys, 11/05/1812, p.4.

Gazette van Brugge, 25/01/1811, p.8.

Gazette van Brugge, 22/05/1815, p.4.